ECLI:NL:RBGEL:2015:1257
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van vakantiegeld met openstaande schulden en de beslagvrije voet
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Delft, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. De zaak betreft de verrekening van gereserveerd vakantiegeld met openstaande schulden van de eiser, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). Eiser ontving bijstand tot 22 maart 2013, waarna zijn recht op bijstand werd ingetrokken vanwege detentie. Het college heeft op 30 mei 2013 besloten om het vakantiegeld van € 381,63 te verrekenen met de openstaande schulden van eiser. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 mei 2014 is het onderzoek geschorst om het college in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Na een aantal schriftelijke uitwisselingen tussen partijen heeft de rechtbank de zaak gesloten zonder een nadere zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de betaling van vakantiegeld onder de beslagvrije voet valt, zoals beschreven in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068, in aanmerking genomen, waarin is vastgesteld dat vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, boven de beslagvrije voet uitkwam.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet bij de verrekening van het vakantiegeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 30 mei 2013 herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat een bedrag van € 240,52 aan vakantiegeld wordt verrekend en heeft het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1974. Tevens dient het college het door eiser betaalde griffierecht van € 44 te vergoeden.