uitspraak van de meervoudige kamer van
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1], te [vestigingsplaats]
[derde-partij 2], te [vestigingsplaats].
Bij besluiten van 2 oktober 2013 heeft verweerder besloten om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een aantal documenten te verstrekken aan [derde-partij 1] en [derde-partij 2]. Bij besluiten van 30 oktober 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder de besluiten van 2 oktober 2013 ingetrokken en besloten alsnog een aantal documenten niet openbaar te maken en de overige documenten onverkort wel te openbaren.
Bij besluit van 17 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers gedeeltelijk niet ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de besluiten van 30 oktober 2013 deels herroepen en beslist dat een aantal documenten (deels) niet openbaar gemaakt zullen worden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland.
Op 29 januari 2014 heeft verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beslissingen van 20 januari 2014 en 30 januari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist dat beperking van kennisneming van een aantal door verweerder ingediende stukken gerechtvaardigd is. Partijen hebben aan de rechtbank toestemming verleend om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb uitspraak te doen.
Op 6 februari 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland besloten de zaak te verwijzen naar de rechtbank Gelderland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. [eiseres] is vertegenwoordigd door [namen], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M.L. Krak, P.M. Hagenbeek en P. Mulders. De derde-partijen zijn niet verschenen.
1. De rechtbank overweegt allereerst dat de toezending per abuis van de ongeschoonde gronden van beroep en het ongeschoonde verweerschrift aan de derde-partijen geen openbaarmaking in de zin van de Wob behelst, zodat eisers hun belang bij een oordeel van de rechtbank over het besluit van verweerder om deze stukken voor een ieder openbaar te maken, niet hebben verloren (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1783). 2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Door [derde-partij 2] en [derde-partij 1] zijn op respectievelijk 13 en 24 juli 2013 op grond van de Wob verzoeken ingediend. Deze verzoeken hebben betrekking op documenten over de besluitvorming omtrent de voormalige exploitatie van prostitutieboten aan [adres 1] en prostitutieramen in de [adres 2] door [eiseres]. Door partijen worden de documenten waarop de verzoeken betrekking hebben aangeduid als hoofdbijlagen 1 tot en met 29, waarbij hoofdbijlage 29 bestaat uit 85 subbijlagen.
3. In beroep is het geschil over het al dan niet openbaar maken beperkt tot de volgende (passages in) documenten:
1) Hoofdbijlage 25, p. 3, derde alinea;
2) Hoofdbijlage 26, p. 9, tweede en derde alinea;
3) Hoofdbijlage 26, p. 31, eerste bullet;
4) Hoofdbijlage 26, p. 36, tweede alinea;
5) Hoofdbijlage 26, p. 37, eerste alinea;
6) Hoofdbijlage 27, p. 7, derde en vierde alinea;
7) Hoofdbijlage 27, p. 11, eerste en tweede alinea;
8) Hoofdbijlage 27, p. 32, eerste bullet;
9) Hoofdbijlage 27, p. 37, laatste alinea;
10) Hoofdbijlage 27, p. 38, eerste en tweede alinea;
11) Hoofdbijlage 28, punten 20,21,22,23,27,165 (eerste bullet) en 184 (eerste bullet)
12) Hoofdbijlage 26, p. 8, laatste alinea;
13) Hoofdbijlage 27, p. 10, tweede alinea;
14) Hoofdbijlage 28, p. 4, alinea 16;
15) Hoofdbijlage 29, subbijlage 50.
Verder is in beroep in geschil of verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard voor zover het betrekking had op het besluit om de openbaar gemaakte documenten niet alleen aan de derde-partijen toe te zenden, maar ook op de gemeentelijke website te publiceren.
Het geschil over de openbaarmaking.
4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is het een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge het tweede lid blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
5. Ten aanzien van de vraag of de in rechtsoverweging 3 genoemde (passages in) documenten openbaar gemaakt mochten worden stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder in het verweerschrift heeft verklaard dat de beroepsgronden gericht tegen een aantal passages doel treffen en dat de betreffende passages alsnog onleesbaar gemaakt zullen worden. Dit betreft de volgende passages;
- de eerste drie woorden van de laatste zin van de laatste alinea van pagina 8 van hoofdbijlage 26, in rechtsoverweging 3 onder 12) aangehaald;
- de eerste drie woorden van de tiende zin van de tweede alinea van pagina 10 van hoofdbijlage 27, in rechtsoverweging 3 onder 13) aangehaald;
- in de tweede alinea van pagina 9 van hoofdbijlage 26, vanaf het woord ‘getekend’ in de negende regel tot ‘U wist’ in de tiende regel;
- in de tweede alinea van pagina 9 van hoofdbijlage 26, vanaf ‘(Bijlage VIII).’ in de zeventiende regel tot ‘betekent’, in de achttiende regel;
- in de tweede alinea van pagina 9 van hoofdbijlage 26, vanaf ‘laat afhangen van’ in de eenentwintigste regel tot ‘door de [eiseres]’, in de tweeëntwintigste regel. Deze passages zijn in rechtsoverweging 3 onder 2) aangehaald;
- in de eerste alinea van pagina 11 van hoofdbijlage 27, vanaf ‘laat afhangen van’ in de derde regel tot ‘door de [eiseres]’, in de vierde regel. Deze passage is in rechtsoverweging 3 onder 7) aangehaald;
- in punt 21 van hoofdbijlage 28, vanaf ‘gemaakte kosten’ in de tiende regel tot het einde van de tiende regel;
- in punt 22 van hoofdbijlage 28, vanaf ‘aannemelijk vindt’ in de derde regel tot en met het woord in de vierde regel. Deze passages zijn in rechtsoverweging 3 onder 11) aangehaald.
Hieruit volgt dat niet langer in geschil is dat verweerder deze passages bij het bestreden besluit ten onrechte niet onleesbaar had gemaakt en dus openbaar zou maken zodat, in aanmerking genomen dat ook de derde partijen dit niet hebben betwist, het beroep gegrond moet worden verklaard en het besluit in zoverre moet worden vernietigd. In het belang van een finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat zelf in de zaak te voorzien waartoe de overige beroepsgronden beoordeeld moeten worden.
6. Eisers hebben allereerst naar voren gebracht dat de in rechtsoverweging 3 onder 1) tot en met 11) genoemde passages onleesbaar gemaakt moeten worden omdat deze passages vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Awr. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze geheimhoudingsplicht slechts op een gedeelte van de documenten van toepassing is. Afgezien van een aantal passages waarvan verweerder, zoals hiervoor weergegeven, in het verweerschrift heeft overwogen dat alsnog tot geheimhouding zal worden overgegaan, acht verweerder artikel 67 van de Awr niet op de nog in geschil zijnde passages van toepassing.
7. De rechtbank overweegt dat artikel 67 van de Awr ziet op hetgeen iemand uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval echter geen sprake. De betreffende informatie is door verweerder immers niet verkregen in het kader van de uitvoering van de (gemeentelijke) belastingwetgeving en is evenmin door een met de uitvoering van de belastingwet belast orgaan aan verweerder ter beschikking gesteld. Het betreft documenten die door onder andere eisers in het kader van een procedure over een exploitatievergunning aan verweerder ter beschikking zijn gesteld. Hieruit volgt dat artikel 67 van de Awr in dit geval niet van toepassing is zodat de vraag of de in geschil zijnde passages openbaar gemaakt mogen worden moet worden beoordeeld aan de hand van de Wob.
8. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat eisers zich subsidiair op het standpunt stellen dat bekendmaking van de betreffende passages ook moet worden geweigerd op grond van de Wob, waarbij een beroep is gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting naar voren gebracht dat de betreffende informatie ook elders in de openbaar te maken stukken te vinden is zodat geheimhouding van deze passages niet in de rede ligt.
9. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat de informatie die is vervat in de in rechtsoverweging 3 onder 1) tot en met 11) genoemde passages ook is terug te vinden in andere passages in de openbaar te maken stukken. De rechtbank wijst in dit verband op bijvoorbeeld pagina 14 van Hoofdbijlage 25, pagina’s 8 en 33 van Hoofdbijlage 26 en pagina 5 van Hoofdbijlage 28. Eisers hebben ter zitting betoogd dat bedoeld is alle passages die op de betreffende informatie betrekking hebben, geheim te houden. Dit volgt echter niet uit de bezwaar- of beroepsgronden, noch uit de door eisers genoemde e-mail van 9 december 2013.
Nu tegen die andere passages geen rechtsmiddelen zijn aangewend en deze informatie dus reeds openbaar is, valt niet in te zien welk belang gediend is bij het wel geheimhouden van de in rechtsoverweging 3 onder 1) tot en met 11) genoemde passages. Ook overigens is dit belang niet onderbouwd. Verweerder heeft dus kunnen overgaan tot openbaarmaking van deze passages zodat de daartegen gerichte beroepsgrond faalt.
10. Met betrekking tot de in rechtsoverweging 3 onder 14) genoemde passage en het onder 15) genoemde stuk hebben eisers zich beroepen op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en betoogd dat de naam van de bank van [eiseres] geheim moet blijven.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c van de Wob niet slagen. Zoals volgt uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uit de uitspraak van 20 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2004) zijn bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob slechts die gegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden zodanige bedrijfsgegevens zijn. Daarbij zal de actualiteit van de gegevens moeten worden betrokken. Verder dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat de naam van de bank van een onderneming niet als bedrijfsgegeven in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. 12. Het beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob slaagt echter wel. De rechtbank overweegt daartoe dat eisers afdoende hebben onderbouwd dat openbaarmaking van de naam van de bank ertoe kan leiden dat de relatie met die bank onder druk komt te staan. Zoals in de stukken en ter zitting toegelicht zijn banken bevreesd voor reputatieschade bij het bekend worden van banden met prostitutiebedrijven. Zeker in aanmerking genomen de aan dit Wob verzoek ten grondslag liggende procedures aangaande [eiseres] is eisers’ vrees dat de bank na bekendmaking de relatie zou beëindigen niet ongerechtvaardigd. Ook is aannemelijk gemaakt dat het voor [eiseres] vervolgens moeilijk zou zijn een nieuwe bank te vinden. Dit maakt dat eisers ernstig kunnen worden benadeeld als gevolg van de bekendmaking van de naam van de bank. Aangezien verder niet in te zien valt welk algemeen belang wordt gediend bij het bekendmaken van de naam van die bank of het in rechtsoverweging 3 onder 15) genoemde, van die bank afkomstige, formulier, acht de rechtbank deze benadeling van eisers onevenredig zodat het beroep in zoverre slaagt. Dat [eiseres] de naam van haar bank ook vermeldt op het briefpapier doet aan het voorgaande niet af nu daarmee geen sprake is van een openbaarmaking naar een ieder, terwijl evenmin is gebleken dat de naam van de bank om die reden al zo algemeen bekend is dat eisers geen belang zouden hebben bij het tegengaan van de openbaarmaking daarvan voor een ieder.
13. Uit het voorgaande volgt resumerend dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot openbaarmaking van de in rechtsoverweging 3 genoemde (passages) uit documenten voor zover het de daarin onder 12) en 13) genoemde passages betreft en gedeeltelijke openbaarmaking voor zover het de onder 2), 7) en 11) genoemde passages betreft, zie rechtsoverweging 5. Tevens heeft verweerder ten onrechte besloten tot openbaarmaking voor zover het betreft de in rechtsoverweging 3 onder 14) genoemde passage en het onder 15) genoemde stuk betreft.
Het geschil over de publicatie op de website.
14. Bij de primaire besluiten heeft verweerder [derde-partij 1] en [derde-partij 2] het volgende medegedeeld.
“ In uw verzoek heeft u niet aangegeven op welke wijze u inzage in de documenten wenst. Wij beschikken over uw e-mail adres en wij zullen u de documenten in PDF bestanden per e-mail verstrekken. Alle in het kader van de andere vijf Wob-verzoeken openbaar gemaakte documenten worden, nadat duidelijkheid bestaat over het moment van verstrekking hiervan, bovendien gepubliceerd op de gemeentelijke website via de link: (…)”.
Volgens verweerder gaat het bij de publicatie op de website niet om actieve openbaarmaking in de zin van artikel 8 van de Wob maar om een feitelijke handeling en geen besluit in de zin van de Awb. Om die reden heeft verweerder eisers in hun bezwaar op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
Volgens eisers gaat het om een vorm van actieve openbaarmaking dat als besluit moet worden gekwalificeerd.
15. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wob verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
Uit de primaire besluiten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de gevraagde informatie aan [derde-partij 2] en [derde-partij 1] is verstrekt en daardoor openbaar is gemaakt door toezending van de documenten in PDF-bestanden per e-mail. Aldus heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 7, eerste lid, onder a van de Wob voor wat betreft de wijze van verstrekking.
Anders dan eisers betogen is van actieve openbaarmaking als bedoeld in artikel 8 van de Wob geen sprake reeds omdat in dit geval door [derde-partij 2] en [derde-partij 1] is verzocht om openbaarmaking van informatie ( zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6659).Aangezien openbaar gemaakte informatie verder niet nogmaals openbaar gemaakt kan worden, kan de stelling van eisers dat verweerder kennelijk naast de openbaarmaking op verzoek ook separaat zou zijn overgegaan tot actieve openbaarmaking, evenmin worden gevolgd. De rechtbank komt dan ook (met verweerder) tot de conclusie dat de aankondiging van publicatie op de gemeentelijke website moet worden geduid als (de aankondiging van) een feitelijke handeling en niet als een besluit als bedoeld in artikel 1: 3, eerste lid van de Awb.
Verweerder heeft eisers op dit punt terecht niet in hun bezwaar ontvangen.
16. Al het voorgaande leidt tot de hierna te geven beslissing. De rechtbank acht daarbij termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 974 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de volgende passages openbaar worden gemaakt:
- bepaalt dat de betreffende passages alsnog onleesbaar worden gemaakt;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 december 2013;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 974;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 318 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, mr. D.J. Post en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.D.H. Arends-Pullen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.