ECLI:NL:RVS:2013:2004

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
201211664/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van informatie en concurrentiegevoeligheid in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college van burgemeester en wethouders van Leek had op 22 november 2011 besloten om bepaalde informatie, die door [verzoeker rechtbank] was opgevraagd, gedeeltelijk te verstrekken en gedeeltelijk te weigeren. Dit besluit werd later door de rechtbank Groningen vernietigd, waarna [appellante] hoger beroep instelde. De zaak draait om de vraag of financiële gegevens van [appellante], die in een brief van Troostwijk Taxaties zijn opgenomen, openbaar gemaakt mogen worden. De rechtbank oordeelde dat deze gegevens niet onder de bescherming van de Wob vallen, omdat ze niet concurrentiegevoelig zijn. [appellante] betoogde echter dat openbaarmaking haar concurrentiepositie zou schaden en dat de gegevens vertrouwelijk zijn. De Afdeling heeft de argumenten van [appellante] overwogen en geconcludeerd dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom openbaarmaking niet zou leiden tot onevenredige benadeling van [appellante]. De Afdeling heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd voor zover het de volledige openbaarmaking van de brief van Troostwijk betreft. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokken partijen bij de openbaarmaking van informatie.

Uitspraak

201211664/1/A3.
Datum uitspraak: 20 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Leek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 november 2012 in zaak nr. 12/660 in het geding tussen:
[verzoeker rechtbank] en anderen, allen wonend te Leek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leek.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2011 heeft het college besloten de door [verzoeker rechtbank] gevraagde informatie gedeeltelijk te verstrekken, gedeeltelijk te weigeren en een deel te verstrekken in een andere dan de gevraagde vorm.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het college het door [verzoeker rechtbank] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten, onder aanvulling van de motivering, het besluit van 22 november 2011 te handhaven.
Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker rechtbank] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 mei 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar van [verzoeker rechtbank], voor zover thans van belang, gegrond verklaard en besloten een brief van Troostwijk Taxaties (hierna: Troostwijk) van 9 maart 2009 aan [appellante] alsnog geheel openbaar te maken.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de voorzitter van de Afdeling bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat het college niet overgaat tot feitelijke openbaarmaking van de gehele brief van Troostwijk als bedoeld in het besluit van 14 december 2012, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
[verzoeker rechtbank] en [appellante] hebben de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om mede op de grondslag van de stukken, waarvan openbaarmaking in eerste instantie is geweigerd, uitspraak te doen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2013, waar [appellante] Recycling, vertegenwoordigd door mr. J. de Vet, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door S.P. van Sloten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [verzoeker rechtbank], vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
3. Op 30 september 2011 heeft [verzoeker rechtbank] het college op grond van de Wob verzocht hem alle informatie, onderzoeksresultaten en beleidsnotities over de mogelijke bedrijfsverplaatsing van [appellante] in de periode van 12 juni 2003 tot heden te verstrekken. Onder deze informatie valt onder meer de brief van Troostwijk van 9 maart 2009 aan [appellante], betreffende een voorlopige prognose schadeloosstelling op basis van de Onteigeningswet. De brief bevat financiële gegevens van [appellante].
4. In het besluit van 22 mei 2012 heeft het college aan de weigering de in de brief van Troostwijk opgenomen bedragen openbaar te maken ten grondslag gelegd dat deze concurrentiegevoelig zijn en onder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob vallen. De bedragen bieden inzicht in de waarde van het bedrijf [appellante]. Voorts weegt het verstrekken van de bedragen niet op tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, aldus het college.
5. De rechtbank heeft overwogen dat openbaarmaking van de niet verstrekte financiële gegevens van [appellante] uit de brief van Troostwijk niet de concurrentiepositie van [appellante] aantast, nu deze gegevens niet uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen en geen concurrentiegevoelige informatie bevatten. De gegevens betreffen een raming van de omvang van de vermogens- en inkomensschade die [appellante] bij een bedrijfsverplaatsing zou lijden en informatie over de benodigde financiering, de zogenoemde onrendabele top en de hoogte van de uitkering van de verzekering. Hieruit blijkt niet hoe de genoemde bedragen tot stand zijn gekomen; voorts kunnen de bedragen niet worden herleid tot concrete informatie over bijvoorbeeld de prijsstelling die bij de bedrijfsvoering wordt gehanteerd. De gegevens vallen dan ook niet onder het beschermingsbereik van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
Voorts heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van openbaarmaking van de informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van [appellante] of derden, als bedoeld onder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Het college heeft niet duidelijk gemaakt op welke wijze openbaarmaking van de bedragen uit de brief van Troostwijk [appellante] zou kunnen schaden. Tevens is niet duidelijk of en in hoeverre het college bij de belangenafweging rekening heeft gehouden met aspecten van actualiteit en nauwkeurigheid van de niet openbaar gemaakte bedragen, aldus de rechtbank.
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de financiële gegevens in de brief van Troostwijk concurrentiegevoelig zijn en openbaarmaking van die gegevens achterwege behoort te blijven ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De gegevens zijn vertrouwelijk aan het college overgelegd en zijn nog steeds actueel. Daarbij komt dat de bedragen eenvoudig kunnen worden geëxtrapoleerd of omgerekend naar het huidige prijspeil. De bedragen geven inzicht in zowel de vermogenswaarde van het bedrijf als de inkomensschade bij verplaatsing. Dit is voor concurrenten zeer relevante informatie. Uit deze financiële gegevens kunnen concurrenten afleiden wat de vaste kosten zijn voor [appellante]. Nu zij niet beschikt over dergelijke informatie van haar concurrenten, leidt openbaarmaking van die gegevens tot concurrentievervalsing, aldus [appellante].
6.1. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201204022/1/A3), zijn bedrijfs- en fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob slechts die gegevens waaruit wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden zodanige bedrijfsgegevens zijn. Daarbij zal de actualiteit van de gegevens moeten worden betrokken. Verder dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. De Afdeling is daarbij niet gebleken dat deze bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de niet openbaar gemaakte gegevens niet onder het beschermingsbereik van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob vallen.
Het betoog faalt.
7. Hetgeen [appellante] aanvoert over het van toepassing zijn van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het belang van openbaarmaking van de gegevens niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van [appellante] of anderen. Tegen de vaststelling van dit motiveringsgebrek heeft [appellante] niets aangevoerd. Hetgeen [appellante] inhoudelijk over de toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob heeft aangevoerd, moet dan ook worden beschouwd als te zijn gericht tegen het besluit van 14 december 2012.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
9. Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
10. Aan het besluit van 14 december 2012 heeft het college, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat de artikelen 10, eerste lid, aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob niet aan openbaarmaking van de gehele brief van Troostwijk in de weg staan. Gelet op het voorgaande staat slechts de toepasselijkheid van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob nog ter discussie.
Het college heeft in het besluit van 14 december 2012 vastgesteld dat de financiële gegevens een voorlopige prognose betreffen van mogelijke kosten bij een bedrijfsverplaatsing. Het betreft geen nauwkeurige berekening. Voorts zijn de gegevens niet meer actueel, nu de prognose dateert van maart 2009 en verscheidene factoren die op de prognose van invloed zijn, zoals prijzen, kosten en rentepercentages, sindsdien zijn gewijzigd. Gelet hierop weegt het belang van [appellante] niet op tegen het belang van het verstrekken van de niet reeds openbare informatie, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, aldus het college.
11. [appellante] betoogt dat de openbaarmaking van de gegevens haar concurrentiepositie verslechtert en haar op een achterstand zet bij aanbestedingen ten opzichte van haar concurrenten. Ook komt openbaarmaking haar onderhandelingspositie niet ten goede in eventuele onderhandelingen over bedrijfsverplaatsing met andere gemeenten. Zij lijdt daardoor onevenredig nadeel. Het college heeft, gelet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, dan ook niet in redelijkheid tot het besluit kunnen komen de gehele brief van Troostwijk openbaar te maken, aldus [appellante]. Ter zitting van de Afdeling heeft zij hieraan nog toegevoegd dat [verzoeker rechtbank] en anderen niet duidelijk hebben gemaakt welk belang zij hebben bij verstrekking van de brief. Hun belang zou volgens [appellante] daarom minder zwaar moeten wegen dan haar belang.
11.1. De gegevens waarvan openbaarmaking is verzocht, hebben betrekking op de economische en financiële belangen van [appellante]. Nu de mogelijkheid bestaat dat [appellante] met andere overheden of andere aanbieders van bedrijventerreinen onderhandelingen zal voeren over een bedrijfsverplaatsing, kunnen die partijen bij openbaarmaking van de in de brief van Troostwijk genoemde bedragen hun onderhandelingspositie hierop afstemmen. Ook eventuele andere geïnteresseerden op een bedrijventerrein voor dezelfde plek kunnen hun onderhandelingspositie op de financiële gegevens van [appellante] afstemmen. [appellante] wordt door openbaarmaking van de bedragen onevenredig benadeeld. Dat de in de brief van Troostwijk opgenomen bedragen een prognose betreffen doet hier niet aan af, nu deze bedragen op financiële gegevens van [appellante] zijn gebaseerd en derhalve een beeld schetsen van de financiële stand van zaken van [appellante] ingeval van een bedrijfsverhuizing. Het college heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze benadeling niet opweegt tegen het belang van openbaarmaking en ten onrechte besloten de gehele brief van Troostwijk openbaar te maken. De Afdeling heeft hierbij het al dan niet aanwezige belang van [verzoeker rechtbank] en anderen niet in aanmerking genomen, nu de indiener van een Wob-verzoek, ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob, geen belang hoeft te stellen.
Het betoog slaagt.
12. Het beroep is gegrond. Het besluit van 14 december 2012 dient te worden vernietigd, voor zover het de volledige openbaarmaking van de brief van Troostwijk betreft. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde besluit, voor zover het de volledige openbaarmaking van de brief van Troostwijk betreft.
13. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leek van 14 december 2012, kenmerk 2012008918, gegrond;
III. vernietigt dit besluit, voor zover het strekt tot de volledige openbaarmaking van de brief van Troostwijk;
IV. verklaart het bezwaar van [verzoeker rechtbank] en anderen in zoverre ongegrond;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leek tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het in beroep tegen het besluit van 14 december 2012 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013
176-773.