ECLI:NL:RBGEL:2014:6129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
255985
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op schadevergoeding uit onrechtmatige daad in verband met handelen in strijd met de Wft

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een eindvonnis in een procedure over schadevergoeding uit onrechtmatige daad, specifiek in het kader van handelen in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft). De zaak is een vervolg op een eerder verstekvonnis van 4 april 2012. De eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], die in verzet is gekomen tegen het eerdere vonnis. De rechtbank heeft in dit vonnis de omvang van de schade vastgesteld en een gedeeltelijke vernietiging van het verstekvonnis uitgesproken.

De procedure begon met een tussenvonnis op 4 juni 2014, waarin de rechtbank de eisers in de gelegenheid stelde om een nadere berekening van de schade te overleggen. De eisers hebben een akte ingediend, waarop de gedaagde heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in totaal € 632.500,00 aan inleg aan de gedaagde hebben betaald, maar dat zij ook een winstuitkering van € 551.509,63 hebben ontvangen. Dit resulteert in een negatief verschil van € 80.990,37. Daarnaast is er een bedrag van € 467.767,35 dat de eisers aan de gedaagde hebben afgedragen, wat de totale schade op € 548.757,72 brengt.

De rechtbank heeft het verstekvonnis vernietigd voor zover het de gedaagde veroordeelde tot betaling van € 562.704,00 en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het vastgestelde schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde is ook in de kosten van de verzetprocedure veroordeeld. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 10 september 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/255985 / HA ZA 13-833
Vonnis in verzet van 10 september 2014
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [plaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. M.H. Bressers te Barcelona, Spanje,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. J.J. Versluijs te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 juni 2014
  • de akte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
  • de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In zijn antwoordakte verzoekt [gedaagde] de rechtbank terug te komen op overwegingen 4.13. en 4.14. van het tussenvonnis van 4 juni 2014 omdat volgens hem geen sprake is van een beleggingsobject. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding op haar tussenvonnis terug te komen. Ook als geen sprake zou zijn van een beleggingsobject kwalificeren de door Venturex aangeboden overeenkomsten, gelet op de in voormeld tussenvonnis onder 2.1. tot en met 2.3. vermelde feiten, als vergunningsplichtige financiële producten in de zin van artikel 1.1. Wft. Gebleven wordt dan ook bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.2.
In het tussenvonnis zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met betrekking tot de omvang van de schade in de gelegenheid gesteld bij akte met een nadere en van een toelichting voorziene berekening te komen. Naar aanleiding hiervan hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een akte genomen, waarna [gedaagde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
2.3.
Bij het bepalen van de omvang van de schade geldt dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zoveel mogelijk in de situatie moeten worden gebracht waarin zij zich zouden hebben bevonden indien zij niet met Venturex in zee zouden zijn gegaan. Dit betekent in de eerste plaats dat de hoogte van de inleg van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] moet worden vastgesteld en dat daarop de als winst van Venturex ontvangen bedragen in mindering moeten worden gebracht. Als onbetwist staat vast dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in totaal € 632.500,00 als inleg aan Venturex ter beschikking hebben gesteld. Uit de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] overgelegde winstafrekeningen blijkt dat zij in totaal € 551.509,63 aan winstuitkering hebben ontvangen. Per saldo resteert dan een negatief verschil van € 80.990,37 (€ 632.500,00 - € 551.509,63). Dit bedrag moet worden vermeerderd met het bedrag van € 467.767,35 dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] over de winstuitkering aan Venturex hebben afgedragen op grond van de onder 2.7. van het tussenvonnis vermelde afspraak. Immers, zonder de overeenkomsten met Venturex zou die afdracht niet zijn verricht. De schade van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] komt daarmee uit op een totaalbedrag van € 548.757,72 (€ 80.990,37 + € 467.767,35), zodat de vordering sub II. van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot dit bedrag toewijsbaar is. Dit brengt mee dat het verstekvonnis zal worden vernietigd, voor zover daarin een bedrag van € 562.704,00 is toegewezen.
2.4.
De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gevorderde wettelijke rente is niet betwist en zal daarom overeenkomstig de vordering worden toegewezen.
2.5.
De waarmerking van het vonnis als Europese Executoriale Titel voor niet-betwiste schuldvorderingen is niet toewijsbaar, nu geen sprake is van een onbetwiste vordering.
2.6.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] begroot op € 2.580,00 (1 punt x tarief € 2.580,00) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 4 april 2012 onder zaaknummer / rolnummer 226369 / HA ZA 12-112 gewezen verstekvonnis, voor zover [gedaagde] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 562.704,00,
en opnieuw beslissend
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 548.757,72 (vijfhonderdachtenveertig duizendzevenhonderdzevenenvijftig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de verschillende data waarop door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de bedragen zijn voldaan waaruit het toegewezen bedrag is opgebouwd, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden begroot op € 2.580,00,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.6.
bekrachtigt het verstekvonnis voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.
Coll.: SJM