ECLI:NL:RBGEL:2014:3896

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_7507
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake arbeidsverplichting en re-integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een plan van aanpak dat verweerder op 14 februari 2013 had vastgesteld, waarin de arbeidsverplichting van eiseres werd geconcretiseerd. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres echter niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het plan van aanpak een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiseres belang had bij de behandeling van het bezwaar. De rechtbank stelde vast dat eiseres het bezwaar tijdig had ingediend, ondanks dat de termijn was overschreden, omdat er geen rechtsmiddelenclausule was opgenomen in het plan van aanpak en eiseres geen rechtsbijstand had op het moment van ontvangst van het plan.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank oordeelde dat het plan van aanpak van 14 februari 2013 een geschikte voorziening bood voor de arbeidsinschakeling van eiseres en dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat eiseres verplicht was om de werkzaamheden bij Post.nl te verrichten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/7507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede, verweerder.

Procesverloop

In het plan van aanpak van 14 februari 2013 heeft verweerder nadere invulling gegeven aan de arbeidsverplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb).
Bij besluit van 21 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dat plan van aanpak niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Klok.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres ontvangt vanaf 15 juli 2010 een (aanvullende) uitkering ingevolge de Wwb naar de norm van een alleenstaande. Eiseres ontvangt daarbij inkomsten uit arbeid vanwege door haar verleende zorg aan een tweetal cliënten met een persoonsgebonden budget (hierna: PGB).
2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een kostenvergoeding in bezwaar.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het plan van aanpak van 14 februari 2013 een besluit ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Voorts stelt eiseres dat zij proces belang heeft bij de behandeling van het bezwaar en het beroep en dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend, nu het plan van aanpak van 14 februari 2013 een rechtsmiddelenclausule ontbeert en het eiseres pas in juli 2013 duidelijk werd, nadat zij er op was gewezen, dat het hier een besluit betrof. Voorts stelt eiseres dat verweerder ten onrechte haar bezwaren niet inhoudelijk heeft beoordeeld. In dat verband is eiseres van mening dat zij in strijd met de wet verplicht is geworden om reguliere werkzaamheden te verrichten als postbesteller nu het arbeidsmarkt verdrijvende werkzaamheden betreffen die niet additioneel zijn.
4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of het plan van aanpak van 14 februari 2013 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het plan van aanpak van 14 februari 2013 vormt een nadere concretisering van de arbeidsverplichting bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b
,van de Wwb. Immers in het plan wordt (onder meer) aangegeven dat eiseres haar arbeidsverplichting dient in te vullen door middel van arbeid bij Post.nl. De rechtbank wijst in dit verband op, onder andere, de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:201:BO2800) waarin is geoordeeld dat in het kader van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling de nadere concretisering van de sollicitatieverplichting wel op zelfstandig rechtsgevolg gericht is en derhalve als een besluit moet worden aangemerkt. Het plan van aanpak is voorts ondertekend door [naam]. Tussen partijen is niet in geschil dat deze werkzaam is bij verweerder zodat aangenomen moet worden dat de ondertekening door [naam medewerker] namens verweerder heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt voorts dat het plan van aanpak van 14 februari 2013 wezenlijk verschilt van het daaraan voorgaande plan van aanpak van 13 december 2012 nu de aanmelding bij Post.nl nader is geconcretiseerd in die zin dat in het plan van aanpak ondubbelzinnig is vermeld dat eiseres in april 2013 bij Post.nl zal worden aangemeld voor de functie van postbezorger. Gelet hierop is de rechtbank tevens van oordeel dat het plan van aanpak van 14 februari 2013 geen herhaald besluit betreft. Gelet hierop had eiseres ook belang bij de behandeling van het bezwaar.
5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres, hoewel zij sinds medio november 2013 niet meer werkzaam is bij Post.nl, nog steeds belang heeft bij de beoordeling van het beroep nu zij gesteld heeft schade te hebben geleden vanwege het plan van aanpak van 14 februari 2013 en verweerder tevens het verzoek om proceskosten in bezwaar heeft afgewezen.
6.
De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst op 2 juni 2013 bezwaar heeft gemaakt tegen het plan van aanpak van 14 februari 2013 en dat eiseres derhalve de termijn waarbinnen zij bezwaar had kunnen maken heeft laten verlopen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De rechtbank zal bezien of de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en acht daarbij het volgende van belang: onder het plan van aanpak is geen rechtsmiddelenclausule opgenomen, ten tijde van de ontvangst van het plan van aanpak van 14 februari 2013 had eiseres geen rechtsbijstand en ook niet toen eiseres op 23 mei 2013 de overeenkomst werken met behoud van uitkering heeft ondertekend welke overeenkomst de rechtbank beschouwt als een nadere uitwerking van het plan van aanpak van 14 februari 2013. Op grond hiervan en van het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres kort voor het maken van het bezwaar rechtsbijstand heeft ingeschakeld door gemachtigde te vragen om haar zaak te behartigen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres het bezwaar heeft ingediend zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs van haar kon worden verlangd en acht daarom de termijnoverschrijding verschoonbaar. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 5 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1156) waaruit volgt dat de CRvB thans van oordeel is dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of een uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is.
7.
De rechtbank is gelet op het vooroverwogene van oordeel dat het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
8.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om ingevolge artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt als volgt. Met het plan van aanpak van 14 februari 2013 is eiseres een voorziening aangeboden gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wwb. Op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB dient zo’n voorziening het resultaat te zijn van een zorgvuldige op de persoon toegesneden afweging en moet verweerder belanghebbende kenbaar maken wat de voorziening precies inhoudt, waarom deze is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd. Met andere woorden: verweerder dient maatwerk te leveren. In dit verband wijst de rechtbank op de uitspraken van de CRvB van 3 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2660) en 18 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:465). Dit in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de voorziening, het traject bij Post.nl zoals dat is verwoord in het plan van aanpak van 14 februari 2013, voldoet aan voornoemde vereisten. Uit het plan van aanpak en ook uit het daaraan voorafgaande plan van aanpak van 13 december 2012 blijkt dat verweerder zich een beeld heeft gevormd van de mogelijkheden voor eiseres om werkzaamheden te verrichten, dat voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden en dat de arbeidsmarktkansen van eiseres zijn beoordeeld. Als uitvloeisel daarvan zijn in de overeenkomst van 23 mei 2013 het doel, de duur en de aard van de werkzaamheden nader geconcretiseerd. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat deze voorziening eiseres uiteindelijk kan helpen om uit te stromen naar betaalde arbeid.
9.
De rechtbank is gelet op vooroverwogene van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de werkzaamheden bij Post.nl een voor eiseres geschikte voorziening is zodat eiseres verplicht is deze werkzaamheden te verrichten. De bij eiseres bestaande voorkeur haar eigen werkzaamheden uit te breiden kan hieraan niet afdoen. Het bezwaar moet ongegrond worden verklaard. Nu het bezwaar alsnog ongegrond zal worden verklaard, bestaat er geen aanleiding voor vergoeding van de kosten in bezwaar. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een schadevergoeding aan eiseres.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Van ander kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2013 ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van drs. G. Sassen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.