In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2008. Eiseres had een navorderingsaanslag ontvangen, waarbij de inspecteur stelde dat zij te veel hypotheekrente had afgetrokken. Eiseres voerde aan dat de inspecteur niet had mogen navorderen, omdat er geen nieuw feit was en dat zij recht had op een hogere aftrek van de hypotheekrente.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op basis van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gerechtigd was om de navorderingsaanslag op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet in redelijkheid had hoeven twijfelen aan de juistheid van de door eiseres aangegeven rente, en dat er geen sprake was van een ambtelijk verzuim. Eiseres had in haar aangifte aangegeven dat zij 100% van de rente in aftrek had gebracht, terwijl haar partner, met wie zij een gezamenlijke huishouding voerde, geen aftrekbare rente had aangegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de inspecteur terecht had gecorrigeerd.
Wat betreft de aftrekbare rente oordeelde de rechtbank dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een woning voor meerdere belastingplichtigen niet gekoppeld zijn aan de eigendomsverhouding, maar aan de schulden die ieder is aangegaan. Eiseres stelde dat zij 57% van de hypothecaire lening had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aannemelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.