ECLI:NL:RBGEL:2014:2042

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_1538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het eigenrisicodragerschap voor de Ziektewet en de gevolgen van het ontbreken van een vereiste beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een publiekrechtelijke rechtspersoon die de Wet sociale werkvoorziening uitvoert, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had beroep ingesteld tegen naheffingsaanslagen loonheffingen over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011, opgelegd door verweerder. De naheffingsaanslagen waren het gevolg van het feit dat eiseres geen premies had ingehouden en afgedragen voor haar werknemers, terwijl zij zich als eigenrisicodrager voor de Ziektewet had aangemeld. Verweerder had echter de aanvraag van eiseres voor het eigenrisicodragerschap afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als eigenrisicodrager kon worden aangemerkt, omdat de vereiste beschikking ontbrak. Eiseres had geen recht op het verlaagde premiepercentage en was verantwoordelijk voor het doen van een juiste aangifte. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen mededelingen van verweerder waren die eiseres het vertrouwen konden geven dat zij als eigenrisicodrager zou worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat de heffingsrente en de vergrijpboete ook terecht waren opgelegd. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 13/1538 en 13/1539
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 27 maart 2014
inzake
[X], gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Verweerder heeft aan eiseres de volgende belastingaanslagen opgelegd:
 over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].A.02.1500) loonheffingen van € 1.933.551. Tevens is bij beschikking € 148.793 aan heffingsrente in rekening gebracht;
 over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].A.05.1500) loonheffingen van € 12.541, alsmede bij beschikking een boete van € 627. Tevens is bij beschikking € 950 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 12 februari 2013 de naheffingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 14 maart 2013, ontvangen door de rechtbank op 15 maart 2013, beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013 te Arnhem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde], mr. [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [C].
1.6
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
1.7
Na de zitting hebben partijen bij brieven van 22 januari 2014 aan de rechtbank aanvullende informatie toegezonden.
1.8
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 januari 2014 heropend.
1.9
Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2014 gereageerd op de brief van eiseres van 22 januari 2014.
1.1
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1
Eiseres is een publiekrechtelijke rechtspersoon en voert namens de gemeenten Apeldoorn, Epe en Heerde de Wet sociale werkvoorziening (WSW) uit.
2.2
Onder loonbelastingnummer [000].L.02 (hierna: L02) worden ongeveer 1425 WSW-werknemers verloond. Onder loonbelastingnummer [000].L.05 (hierna: L05) worden ongeveer 110 werknemers met een ambtelijke status (hierna: overige werknemers) verloond.
2.3
Eiseres heeft over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 geen premies ingehouden en afgedragen voor de WSW-werknemers en de verlaagde premie voor eigenrisicodragers voor de Ziektewet voor de overige werknemers afgedragen. Eiseres heeft in haar aangiften loonheffingen aangegeven dat zij eigenrisicodrager is voor de Ziektewet.
2.4
Verweerder heeft in het kader van een onderzoek naar het zijn van eigenrisicodrager voor de Ziektewet bij instellingen in het kader van de WSW op 19 mei 2011 een bespreking met eiseres gehad. In de notities van deze bespreking is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Zij (eiseres en haar gemachtigde) zijn tot de conclusie gekomen dat zij verzuimd hebben een beschikking voor ERD (eigenrisicodrager voor de Ziektewet) aan te vragen en dat zij in feite dus de verkeerde tabel voor de sectorpremie hebben toegepast. Zij blijven overigens wel van mening dat zij juist hebben gehandeld, echter dat alleen de beschikking ontbreekt.
(…)
Wij hebben aangegeven dat er inderdaad een beschikking nodig is om ERD toe te mogen passen. Tevens hebben we aangegeven dat ERD bij BD Maastricht moet worden aangevraagd. De toekenning van beschikkingen, afhandeling bezwaar enzovoort zijn namelijk toegewezen aan ktr Maastricht. Inhpl. gaat ERD aanvragen met terugwerkende kracht en zal dit uitvoerig motiveren.
(…)
Vooruitlopend op een negatieve (voor IHP zeer onwenselijke) beslissing, gaat inhoudingsplichtige veiligheidshalve vanaf 1-1-2011 alvast de premie voldoen/afdragen.
(…)
Aanvullende aantekening n.a.v. telefoon mw. [D] d.d. 26 mei 2011:
(…)
Verder gaan zij er nog steeds vanuit (cq. hopen zij) dat het verzoek gehonoreerd zal worden. Om hun eigen positie niet te ondermijnen, zullen zij dan ook geen sectorpremie gaan afdragen vanaf 1 januari 2011. Dit om de bestendige gedragslijn vanaf 2007 voort te zetten. Dit in tegenstelling tot onze afspraak tijdens de bespreking. (…)”
2.5
Bij brief van 27 juni 2011 heeft eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om met ingang van 1 januari 2007 als eigenrisicodrager voor de Ziektewet te worden aangemerkt. Bij beschikking van 14 november 2011 heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet ten minste 13 weken voor 1 januari 2007 is ingediend. Eiseres heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor deze beschikking onherroepelijk vaststaat.
2.6
Bij beschikking van 19 december 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij met ingang van 1 januari 2012 als eigenrisicodrager voor de Ziektewet wordt aangemerkt.
2.7
Bij brief van 30 maart 2012 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat voor de WSW-werknemers en de overige werknemers een vervangende respectievelijk een hogere premie had moeten worden afgedragen, dat hij correcties zal gaan opleggen en dat hij voornemens is de correcties ten aanzien van de overige werknemers met een vergrijpboete van 5% op te leggen. Bij brief van 12 april 2012 heeft verweerder eiseres een kennisgeving van het voorgenomen boetebesluit gezonden.
2.8
Met dagtekening van 20 augustus 2012 heeft verweerder aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen loonheffingen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikking opgelegd.

3.Geschil

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
- zijn de naheffingsaanslagen loonheffingen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd;
- is tot de juiste bedragen heffingsrente in rekening gebracht;
- is terecht en tot een juist bedrag een vergrijpboete opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1
In artikel 28 van de Wet financiering sociale verzekeringen (tekst 2011, hierna: Wfsv) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Het deel van de premie dat ten gunste komt van een sectorfonds wordt door het UWV vastgesteld op een percentage van het loon dat voor categorieën van werkgevers en werknemers die behoren tot verschillende sectoren en sectoronderdelen als bedoeld in artikel 95 kan verschillen. Bij de vaststelling van het percentage blijven ten aanzien van eigenrisicodragers als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, uitkeringen op grond van artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b. en c, van de Ziektewet, vermeerderd met een door het UWV vast te stellen opslag in verband met kosten ter zake van de betaling van die uitkeringen en van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, van die wet, alsmede de op grond van enige wet over die uitkeringen verschuldigde premies die net op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht, buiten beschouwing.
(…)
2. In afwijking van het eerste lid wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling over een uitkering op grond van (…) en over loon op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet sociale werkvoorziening voor het deel van de premie dat ten gunste komt van een sectorfonds een gemiddeld premiepercentage vastgesteld. Dit wordt bepaald op een gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld op grond van het eerste lid.”
4.2
In artikel 40 van de Wfsv is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. De inspecteur verleent overeenkomstig deze afdeling aan een werkgever op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming om zelf het risico te dragen van betaling van:
a. het ziekengeld aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Ziektewet, die laatstelijk tot de werkgever in dienstbetrekking stonden;
(…)
9. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. Aan een startende werkgever wordt op zijn verzoek toestemming verleend met ingang van het tijdstip waarop deze aanvangt werkgever te zijn. (…).”
4.3
In artikel 1 van de Ziektewet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besloten wordt verstaan onder:
h. eigenrisicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen.”
Naheffingsaanslagen
4.4
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de onderhavige jaren niet als eigenrisicodrager voor de Ziektewet (hierna: eigenrisicodrager) kan worden aangemerkt. Voor het zijn van eigenrisicodrager is op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Wfsv en artikel 1, eerste lid, onder h, van de Ziektewet vereist dat verweerder eiseres daarvoor bij beschikking toestemming heeft verleend. Verweerder heeft op het verzoek van eiseres om bedoelde toestemming voor de onderhavige jaren bij -inmiddels onherroepelijke- beschikking van 14 november 2011 afwijzend beslist. Het ontbreken van de vereiste toestemming van verweerder heeft tot gevolg dat eiseres voor de onderhavige jaren niet als eigenrisicodrager kan worden aangemerkt. De stelling van eiseres dat zij voor de WSW-werknemers feitelijk geen risico draagt, omdat de uitkeringen aan deze werknemers door het UWV worden betaald, brengt daarin geen verandering. Ook de door eiseres genoemde arresten van de Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 42 426, ECLI:NL:HR:2006:AX7369 en Hoge Raad 22 april 2005, nr. 38 659, ECLI:NL:HR:2005:AT4477 leiden de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel.
4.5
De stelling van eiseres inhoudende dat zij vanwege het handelen dan wel nalaten van verweerder erop mocht vertrouwen dat zij als eigenrisicodrager zou worden aangemerkt, treft geen doel. Van mededelingen van de zijde van verweerder waaraan eiseres het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij als eigenrisicodrager zou worden aangemerkt, is de rechtbank niet gebleken. Aan het niet stellen van vragen over de door eiseres met ingang van 2007 ingediende aangiften loonheffingen als eigenrisicodrager, terwijl de daarvoor vereiste beschikking ontbreekt, heeft eiseres evenmin genoemd vertrouwen mogen ontlenen. Eiseres is immers zelf verantwoordelijk voor het doen van een juiste aangifte en kan aan het uitblijven van een reactie van verweerder niet het vertrouwen ontlenen dat de aangifte door verweerder als juist is bevonden en dat geen naheffing zal plaatsvinden. Het feit dat verweerder op grond van beschikbare informatie had kunnen weten dat de vereiste beschikking voor het zijn van eigenrisicodrager ontbrak, staat dan ook niet aan naheffing in de weg. Dat geldt ook voor het feit dat verweerder niet eerder dan tijdens een bespreking op 19 mei 2011 aan eiseres heeft medegedeeld dat voor het zijn van eigenrisicodrager een beschikking is vereist.
4.6
Het door eiseres gedane beroep op de door haar salarisverwerker ADP (en later Unit4) gehanteerde onjuiste premiepercentages kan eiseres evenmin baten. Eiseres is verantwoordelijk voor het doen van een juiste aangifte en daarmee tevens voor het verstrekken van de juiste gegevens aan haar salarisverwerker. Het feit dat de salarisverwerker ten aanzien van de WSW-werknemers, waarbij eigenrisicodragerschap niet tot een ander premiepercentage leidt, een premiepercentage van 0% heeft gehanteerd in plaats van het geldende vervangende premiepercentage, staat evenmin aan naheffing in de weg. Aan het ontbreken van een premiepercentage voor de betreffende risicogroep bij eigenrisicodragers in tabel 20 (Handboek Loonheffingen 2007, blz. 260) heeft de salarisverwerker niet het vertrouwen mogen ontlenen dat een premiepercentage van 0% geldt. Voor deze groep geldt namelijk, zoals ook in de tabel is vermeld, een vervangend premiepercentage.
4.7
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot naheffing.
Hoogte naheffingsaanslagen
4.8
Uit de door verweerder nader toegezonden informatie blijkt dat bij de berekening van de naheffing over de onderhavige tijdvakken de juiste sectorpremiepercentages zijn gehanteerd. De naheffingsaanslagen zijn tot de juiste bedragen opgelegd.
Heffingsrente
4.9
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de heffingsrente moet worden beperkt vanwege de late toezending van de afwijzende beschikking op het verzoek van eiseres om als eigenrisicodrager te worden aangemerkt.
4.1
De heffingsrente is berekend met inachtneming van het bepaalde in artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Tekst en strekking van dit artikel bieden geen ruimte om in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Onder omstandigheden kunnen het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel er echter toe leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege blijft of wordt beperkt.
4.11
Verweerder heeft bij beschikking van 14 november 2011 beslist op het verzoek van eiseres van 27 juni 2011 inzake het eigenrisicodragerschap. Met dagtekening van 20 augustus 2012 zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
4.12
Mede in aanmerking nemende dat eiseres en verweerder voorafgaand aan de oplegging van de naheffingsaanslagen op verscheidene momenten overleg hebben gehad over onder meer de vraag of eiseres als eigenrisicodrager kan worden aangemerkt en verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de daarvoor vereiste beschikking aan te vragen, zijn voornoemde beginselen naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden. Verweerder heeft de heffingsrente die volgens de wet verschuldigd is dan ook volledig in rekening mogen brengen.
Boete
4.13
Verweerder heeft op grond van artikel 67f van de AWR in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan eiseres een vergrijpboete opgelegd, omdat het volgens verweerder aan haar grove schuld is te wijten dat ten aanzien van de overige werknemers te weinig belasting is betaald. Verweerder heeft de boete gematigd van 25% naar 5% vanwege de gang van zaken bij eiseres in 2007 en het feit dat de focus bij eiseres met name is gericht op het overgrote deel van de werknemers, zijnde de WSW-werknemers.
4.14
Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de gedraging van eiseres is aan te merken als een laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid waarbij eiseres had moeten of kunnen begrijpen dat haar gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald.
4.15
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Eiseres was in de veronderstelling dat voor het zijn van eigenrisicodrager geen beschikking was vereist en heeft daardoor onjuiste informatie aan haar salarisverwerker verstrekt, waardoor aangiften loonheffingen naar een voor eigenrisicodragers verlaagd premiepercentage zijn gedaan, terwijl de daarvoor vereiste beschikking ontbrak. Van eiseres als werkgever mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de voor haar geldende fiscale regels en dat zij zich in geval van onduidelijkheid over in dit geval het vereiste van een beschikking informeert in plaats van uit te gaan van de veronderstelling dat geen beschikking is vereist.
4.16
De stelling van eiseres dat verweerder de naheffingsaanslag ten aanzien van de WSW-werknemers niet met een vergrijpboete heeft opgelegd, treft geen doel. Verweerder heeft bij de naheffing inzake de WSW-werknemers afgezien van oplegging van een boete omdat bij deze werknemers het zijn van eigenrisicodrager niet tot een ander premiepercentage leidt en omdat de te lage aangifte een gevolg is van het door de salarisverwerker hanteren van een onjuist premiepercentage van 0%. Ten aanzien van de overige werknemers geldt bij eigenrisicodragerschap wel een ander premiepercentage, zodat niet kan worden gezegd dat sprake is van een vergelijkbare situatie.
4.17
De rechtbank acht de boete op grond van het vorenstaande passend en geboden.
Conclusie
4.18
Gelet op het hiervoor overwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr.dr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 27 maart 2014
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.