ECLI:NL:RBGEL:2014:1803

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_2885
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot onttrekking van de Boveneindseweg aan het openbaar verkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de onttrekking van de Boveneindseweg aan het openbaar verkeer. De raad van de gemeente Ede heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie administratieve geschillen van de provincie Gelderland, dat het verzoek van de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe om de Boveneindseweg en andere paden in het Otterlose Bos aan het openbaar verkeer te onttrekken, heeft gehonoreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Ede, ondanks een onduidelijke aanduiding in het beroepschrift, als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de Stichting niet voldoende heeft aangetoond dat de particuliere belangen bij de onttrekking zwaarder wegen dan de belangen van de eisers en het algemeen belang van openbaarheid van de weg. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overige wegen in het Otterlose Bos openbaar zijn, omdat deze gedurende meer dan dertig jaar toegankelijk zijn geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de betrokken partijen opnieuw moeten worden afgewogen. De rechtbank heeft ook proceskosten aan de eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2885, 13/2886 en 13/2979

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
1.
de raad van de gemeente Ede (hierna: eiser 1), te Ede,
(gemachtigde: mr. T.H. Liebregts),
2.
[eiseres 2](hierna: eiseres 2), te Otterlo,
3.
[eisers 3]
(hierna: eisers 3), (gemachtigde: mr. H. van Ravenhorst),
tezamen: eisers,
en
de Commissie administratieve geschillen van de provincie Gelderland, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe(hierna: de Stichting), te Hoenderloo (gemachtigde: mr. J.G. Bos).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2012 (het primaire besluit) heeft eiser 1 het verzoek van de Stichting tot onttrekking van een gedeelte van de Boveneindseweg, te Otterlo, en voor zover noodzakelijk alle andere openbare wegen in het Otterlose Bos aan het openbaar verkeer afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van de Stichting gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 28 juni 2012 vernietigd en het verzoek van de Stichting tot onttrekking van het binnen het Otterlose Bos gelegen deel van de Boveneindseweg aan het openbaar verkeer gehonoreerd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013. Eiser 1 is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres 2 is daar vertegenwoordigd door
[naam 1], voorzitter van eiseres 2, en [naam 2], bestuurslid van eiseres 2. Eisers 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D.W Visser-van Rooij, werkzaam bij verweerder. Namens de Stichting zijn verschenen haar gemachtigde en S.E. baron van Voorst tot Voorst, directeur van de Stichting.

Overwegingen

1.
Het Otterlose Bos is door een grondruil met Natuurmonumenten in 2002 in zijn geheel eigendom geworden van de Stichting Nationale Park de Hoge Veluwe. Het bos is opengesteld voor recreatie tussen zonsopkomst en zonsondergang op wegen en paden, maar niet voor gemotoriseerd verkeer. Fietsers mogen alleen over de Boveneindseweg. Door het Otterlose Bos loopt een aantal (al dan niet gemarkeerde) wandelroutes, zoals een Klompenpad, de Otterloroute en de Jeneverbessenbosroute. De Boveneindseweg is opgenomen op de wegenlegger van 1971, de overige paden in het bos niet.
2.
Bij brief van 23 december 2011 heeft de Stichting verzocht om het deel van de Boveneindseweg dat zich in het Otterlose Bos bevindt aan het openbaar verkeer te onttrekken. Het verzoek ziet tevens op de andere paden in het Otterlose Bos voor zover die openbaar zijn. De Stichting, die eigenaar is van de betreffende grond, heeft het verzoek ingediend, omdat zij het Otterlose Bos aan het Nationale Park de Hoge Veluwe (hierna: het Park) wil toevoegen, waardoor de Boveneindseweg en de overige paden niet meer voor een ieder vrij toegankelijk blijven. Volgens de Stichting zijn er dringende redenen om haar verzoek toe te wijzen. Door de onttrekking kan het Otterlose Bos omrasterd worden en hierdoor kan het raster tussen het Otterlose Bos en het Park weggehaald worden. Hierdoor ontstaat een aaneengesloten natuurgebied met vrije doorgang voor grofwild, overeenkomstig het beleid “Veluwe 2010” van de Provincie Gelderland. De Stichting wijst erop dat het Otterlose Bos tot het Natura 2000-gebied “De Veluwe” behoort en dus streng beschermd natuurgebied is. In het belang van de bescherming van de dieren en de habitats in het Otterlose Bos dient verstoring van dit gebied zo veel mogelijk te worden vermeden. Het onttrekken van de Boveneindseweg aan de openbaarheid zal leiden tot verlichting van de recreatiedruk op het bos, waardoor het leefklimaat van dieren en de kwaliteit van de habitats toeneemt, aldus de Stichting.
3.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft eiser 1 het verzoek van de Stichting afgewezen, omdat volgens eiser 1 de afsluiting van de Boveneindseweg en het inrasteren van het Otterlose Bos niet noodzakelijk zijn ter bescherming van de natuurwaarden. De belangen van de Otterlose bevolking en recreanten worden aanzienlijk geschaad door de voorgenomen afsluiting van het bos. Hiermee heeft de Stichting onvoldoende rekening gehouden. De vrije openstelling van natuurgebieden is voor Otterlo van extra belang, omdat er rond Otterlo al grote gebieden zijn afgesloten van vrije toegang. De belangen van de inwoners van Otterlo en de recreanten dienen te prevaleren boven het belang van de Stichting, aldus eiser 1.
4.
Bij besluit van 12 april 2013 heeft verweerder het administratief beroep van de Stichting gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2012 vernietigd. Verweerder heeft aan de onttrekking ten grondslag gelegd dat het belang van het voorkomen van verstoringen en vernielingen in het Otterlose Bos en zwaarwegende ecologische belangen gediend zijn met de onttrekking aan het openbaar verkeer. Zo staat voor verweerder vast dat het belang van de ontwikkeling van de natuur gediend is met de onttrekking. Voorts staat voor verweerder vast dat na inrastering van het Otterlose Bos en de afsluiting van de Boveneindseweg de rasters die zich nu tussen het Park en het Bos bevinden neergehaald kunnen worden, zodat het Otterlose Bos onderdeel wordt van de vrije wildbaan van het Park. Verder passen de beoogde plannen van de Stichting ook in het vigerende provinciale natuurbeleid. Deze belangen dienen te prevaleren boven de door eiser 1 genoemde belangen.
Ontvankelijkheid beroepen.
5.
De rechtbank ziet zich eerst, ambtshalve, voor de vraag gesteld of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn.
6.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet voor zover thans van belang, heeft iedere belanghebbende bij een weg het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen, ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
7.
In de uitspraak van 8 augustus 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2012:BX3945, overwogen dat aan het begrip belanghebbende in artikel 11 van de Wegenwet dezelfde betekenis moet worden toegekend als in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
8.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ten aanzien van de raad van de gemeente Ede (AWB 13/2885)
9.
De Stichting heeft betoogd dat de gemeente Ede beroep heeft ingesteld terwijl de belangen inzake het onttrekken van wegen aan het openbaar verkeer zijn toevertrouwd aan de gemeenteraad van Ede. De gemeente Ede heeft geen voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het bestreden besluit en kan daarom niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Gelet hierop dient het beroep van de gemeente Ede niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de Stichting.
10.
De gemachtigde van eiser 1 heeft aangevoerd dat in het beroepschrift weliswaar staat dat het beroep is ingediend namens de gemeente Ede, maar dat dit een verschrijving is geweest. Het was voor alle partijen helder dat het beroep namens de gemeenteraad is ingesteld. De gemachtigde van eiser 1 heeft voorts het raadsbesluit van 25 april 2013 overgelegd, waarmee door de gemeenteraad is besloten in beroep te komen tegen het besluit van verweerder.
11.
De rechtbank stelt vast dat in het door de gemachtigde van eiser 1 ondertekende beroepschrift staat dat namens de gemeente Ede beroep wordt ingesteld. Eveneens staat in het aanvullende beroepschrift van 3 juli 2013 dat het beroep namens de gemeente Ede is ingesteld tegen het bestreden besluit waarbij het primaire besluit van de gemeenteraad is vernietigd. In het aanvullende beroepschrift wordt echter ook vermeld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd en het besluit van de gemeente dient te worden bekrachtigd en dat de gemeente bij de beoordeling een beleidsbevoegdheid heeft en verweerder zich dient te beperken tot de toetsing van de afweging die de gemeenteraad heeft gemaakt. Hieruit blijkt dat de gemachtigde van eiser 1 niet consequent is in zijn aanduiding van de gemeenteraad dan wel de gemeente. Uit het raadsbesluit van 25 april 2013 blijkt dat de gemeenteraad heeft besloten beroep in te stellen tegen het besluit van verweerder. Derhalve kan worden aangenomen dat beoogd is beroep in te stellen namens de gemeenteraad. Gelet op het vorenstaande kan het beroep worden geacht te zijn ingesteld door de gemeenteraad. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3718.
Ten aanzien van [eiseres 2] (AWB 13/2886)
12.
De Stichting heeft betoogd dat eiseres 2 geen belanghebbende is, omdat het beroep niet conform de statuten mede is ondertekend door de secretaris dan wel de penningmeester van eiseres 2.
13.
De rechtbank stelt vast dat eiseres 2 op 14 november 2013 het beroepschrift nogmaals heeft ingediend, ondertekend door haar voorzitter en secretaris. De rechtbank acht het gebrek van het eerdere ingediende beroepschrift hierdoor geheeld.
14.
Eiseres 2 heeft blijkens artikel 3 van haar statuten ten doel het behartigen van de belangen van haar leden in de meest ruime zin. Blijkens het tweede lid tracht de stichting haar doel onder meer te verwezenlijken door: het geven van adviezen, het voeren van besprekingen met de daarvoor in aanmerking komende instanties en personen om aan de verlangens van de leden zoveel mogelijk tegemoet te komen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiseres 2 de algemene belangen van het dorp Otterlo behartigt. Zij ontwikkelt al tientallen jaren samen met de gemeente Ede een dorpsvisie, onder andere over het Natura 2000 beheerplan voor de Veluwe. Daarnaast worden sociale en economische belangen van haar leden gezamenlijk behartigd. Eiseres 2 heeft ter zitting toegelicht dat de onttrekking van het Otterlose Bos aan het openbaar verkeer het woon- en leefklimaat van haar leden als groep aantast. Daarbij woont een aantal van haar leden in de directe nabijheid van het bos. Gelet op de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden behartigt eiseres 2 naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van eisers 3 (AWB 13/2979)
15.
De stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers 3, die zichzelf ook presenteren onder de naam [naam 3], geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb, nu de recreatiebedrijven slechts een recreatief belang hebben en daarmee geen rechtstreeks belang bij openbaarheid van de Boveneindseweg. Voorts zijn de recreatiebedrijven niet zodanig in de directe nabijheid van het Bos gevestigd dat het bestreden besluit de woon- en leefomgeving van de recreatiebedrijven beïnvloedt. Bovendien voert de Stichting aan dat van het onttrekken aan de openbaarheid van het Bos geen ruimtelijke uitstraling uitgaat en dat de eisers 3 ook daarom niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden.
16.
De rechtbank stelt vast dat de [naam 3] geen rechtspersoon is, zodat de in het beroepschrift genoemde recreatiebedrijven gezamenlijk, maar elk op eigen naam, beroep hebben ingesteld. Voor de ontvankelijkheid moet dus het belang van ieder recreatiebedrijf op zichzelf worden beoordeeld.
17.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [2 namen van eisers van eisers 3] in de directe nabijheid van het Bos zijn gevestigd. Reeds om deze reden onderscheiden de belangen van deze recreatiebedrijven zich in voldoende mate van willekeurige derden. Derhalve zijn hun belangen naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken en kunnen zij worden aangemerkt als belanghebbenden.
18.
Voor de overige recreatiebedrijven geldt dat zij niet in de directe nabijheid van het Bos zijn gevestigd. Zij hebben aangevoerd dat zij opkomen voor hun persoonlijke en zakelijke belangen. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat zij weliswaar in hun financiële belangen kunnen worden geraakt door het onderhavige besluit, maar dat dit slechts een afgeleid belang is en geen rechtstreeks betrokken belang in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het beroep van de overige recreatiebedrijven dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Onttrekking Boveneindseweg
19.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Boveneindseweg openbaar is in de zin van de Wegenwet.
20.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van de Wegenwet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen.
21.
De rechtbank stelt voorop dat met openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang is gediend. Om aan zwaarwegende particuliere belangen tegemoet te komen kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken. Daartoe dienen die zwaarwegende particuliere belangen te worden afgewogen tegen het algemeen belang bij openbaarheid van die weg.
22.
De in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid is discretionair van aard. Het bevoegd gezag komt ter zake een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of er strijd is geweest met wettelijke voorschriften dan wel of de betrokken belangen op zodanig onevenwichtige wijze zijn afgewogen, dat niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek tot onttrekking kon worden overgegaan.
23.
Eiser 1 heeft aangevoerd dat verweerder het primaire besluit terughoudend had moeten toetsen. Door haar indringende toetsing, met name aan het provinciale natuurbeleid, is verweerder haar bevoegdheid te buiten gegaan, aldus eiser.
24.
Ingevolge artikel 7:25 van de Awb vernietigt het beroepsorgaan, voor zover het beroep ontvankelijk en gegrond is, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
25.
De rechtbank overweegt dat de wetgever in artikel 7:25 van de Awb, anders dan in artikel 7:11 van de Awb de omvang van de toetsing in administratief beroep in het midden heeft gelaten. Verweerder is op grond van dit artikel niet gehouden om het primaire besluit terughoudend te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder zijn bevoegdheid dan ook niet te buiten gegaan. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiser 1 het provinciale natuurbeleid ook bij de beoordeling van het verzoek heeft betrokken. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
26.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het betreffende deel van de Boveneindseweg frequent wordt gebruikt als wandel- en fietspad door de bewoners van Otterlo en recreanten die Otterlo bezoeken en daarmee een belangrijke functie vervult voor het openbaar verkeer in de zin van de Wegenwet. Op basis van de door de Stichting overgelegde rapporten staat naar het oordeel van verweerder echter voldoende vast dat de ontwikkeling van de natuur gediend is met de onttrekking van het betreffende deel van de Boveneindseweg aan de openbaarheid. Verweerder wijst erop dat volgens de Stichting verstoring en vernieling van de natuur plaatsvindt in het Otterlose Bos door betreding door derden. Deze stelling is door eiser 1 onvoldoende weersproken. Daarbij passen de plannen van de Stichting in het vigerende provinciale natuurbeleid, waarin wordt gestreefd naar een compact en volwaardig stelsel van verbonden natuurgebieden. Het particuliere belang van de Stichting in combinatie met het publieke belang dat de Stichting invult, is daarom dusdanig zwaarwegend dat zij dient te prevaleren boven het algemene belang van openbaarheid van de weg, aldus verweerder.
27.
Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat de onttrekking vanuit ecologisch perspectief geenszins noodzakelijk is. Verweerder heeft de weerlegging van het rapport Schenkeveld door EGG consultancy genegeerd. Er zijn volgens eisers andere mogelijkheden om de uitwisseling van roodwild mogelijk te maken dan het onttrekken van de Boveneindseweg aan het openbaar verkeer en het neerhalen van het raster tussen het Park en het Otterlose Bos. Verder hebben eisers betoogd dat het toezicht in het Otterlose Bos dezelfde frequentie kent als het toezicht in vergelijkbare terreinen. Bovendien zijn het aantal incidenten in het bos niet bovengemiddeld.
28.
De rechtbank acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat het algemeen belang zich niet tegen de onttrekking van de Boveneindseweg aan de openbaarheid verzet. De rechtbank acht daartoe redengevend dat de Boveneindseweg frequent wordt gebruikt als wandel- en fietspad voor de bewoners van Otterlo en bezoekende recreanten.
29.
Derhalve ligt de vraag voor of verweerder de belangen van de Stichting dusdanig zwaarwegend heeft kunnen achten dat onttrekking van de Boveneindseweg in de rede ligt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
30.
EGG consult heeft op verzoek van verweerder een beoordeling uitgevoerd van de natuurtoets ‘onttrekking Boveneindseweg’ Otterlose Bos van bureau Schenkeveld. In haar rapport van 7 december 2012 concludeert EGG consult dat het onttrekkingsverzoek met name is gebaseerd op de knelpunten recreatiedruk en isolatie van het natuurgebied, maar dat onduidelijk is of die knelpunten ook gescheiden zijn op te lossen en of er alternatieve oplossingen zijn. Over het algemeen lijkt volgens EGG consult de conclusie in de natuurtoets, dat de huidige situatie in het Otterlose Bos leidt tot significant negatieve effecten op de kwalificerende habitats en soorten en de daarvoor geformuleerde doelen, onvoldoende consistent uitgewerkt en onderbouwd, mede doordat dit niet in samenhang met de ontwikkeling in de rest van het Natura 2000 gebied ‘de Veluwe’ wordt beschouwd. Daarmee is volgens EGG consult niet voldoende en consistent onderbouwd dat het voegen van het Otterlose Bos bij het Park strikt noodzakelijk is om de Natura 2000 uitbreidingsdoelen te halen. Vanuit een algemene ecologische optiek is duidelijk dat isolatie of barrièrewerking ongewenst is voor wild, maar andere oplossingsrichtingen dan onttrekking aan de openbaarheid zijn in de natuurtoets niet onderzocht.
31.
Naar het oordeel van de rechtbank relativeert EGG consult met haar conclusie het zwaarwegende belang dat de Stichting stelt te hebben bij het onttrekken van de Boveneindseweg (en eventueel de overige paden in het Otterlose Bos) aan de openbaarheid. Immers, niet is onderzocht of de Natura 2000 doelen ook (op andere manieren) gehaald kunnen worden zonder onttrekking van de Boveneindseweg aan de openbaarheid. Het enkele feit dat het Otterlose Bos als Natura 2000-gebied is aangewezen, betekent nog niet dat onttrekking aan de openbaarheid nodig is om de Natura 2000-doelstellingen te halen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er voor het Natura 2000 gebied ‘de Veluwe’ nog geen beheerplan is opgesteld, terwijl juist in een beheerplan wordt vastgesteld op welke wijzen de Natura 2000-doelstellingen worden gerealiseerd waarbij de belangen van de natuur in samenhang met de belangen van de economie en de recreatie worden afgewogen. Afstemming met het op te stellen beheerplan ligt naar het oordeel van de rechtbank in de rede.
32.
In het rapport ‘Onttrekking Boveneindseweg, beschouwing van effecten voor Natura 2000 en overige natuurwaarden’ van 31 januari 2013, dat opgesteld is door Arcadis voor de Stichting, en in de reactie van Bureau Schenkeveld op het rapport van EGG consult ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de voornoemde relativering van EGG consult. Immers, uit deze rapporten blijkt niet dat de openbaarheid van de Boveneindseweg het realiseren van de Natura 2000-doelstellingen frustreert.
33.
Dat er voor de realisering van één open wildbaan volgens Bureau Schenkeveld geen realistische alternatieven bestaan dan onttrekking van de Boveneindseweg aan de openbaarheid, kan de rechtbank niet volgen. Ter zitting is het alternatief geschetst van een lokale verlaging van het raster (een zgn. insprong) tussen het Otterlose Bos en het Park, zodat er uitwisseling van roodwild kan plaatsvinden. De Stichting stelt dat zij nimmer aan deze optie zal meewerken, vanwege het risico dat mensen via de insprong het Park zullen betreden. Ter zitting is echter tevens gebleken dat er in het raster tussen het Otterlose Bos en het Park al sinds vele jaren een insprong aanwezig is voor de uitwisseling van roodwild . Gesteld noch gebleken is dat over deze verlaging mensen zonder te betalen het Park betreden. Ter zitting is dan ook niet helder geworden waarom dit alternatief en mogelijk andere alternatieven niet door verweerder zijn onderzocht, nog daargelaten dat er mogelijkheden zijn om op ongewenste betreding van het Park toezicht te houden.
34.
Met betrekking tot de door verweerder en de Stichting gestelde overlast en vernielingen in het Otterlose Bos hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat er alternatieven mogelijk zijn om de overlast en vernielingen door ATB-fietsers en crossmotoren terug te dringen. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat de overlast dusdanige vormen aanneemt, dat deze als een dragende grond voor volledige onttrekking aan de openbaarheid kan worden aangevoerd.
35.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd dat de particuliere belangen van de Stichting zo zwaarwegend zijn dat zij in redelijkheid dienen te prevaleren boven de in de beroepschriften genoemde belangen van eisers en het algemeen belang dat is gediend bij openbaarheid van de Boveneindseweg.
36.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van verweerder dat sprake is van doorslaggevende particuliere belangen om tot onttrekking van de Boveneindseweg aan de openbaarheid over te gaan niet in stand blijven wegens ondeugdelijkheid van de eraan ten grondslag gelegde motivering in de zin van artikel 7:26 van de Awb.
Openbaarheid overige wegen.
37.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wegenwet is een weg openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor eenieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor eenieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het Rijk, een provincie, een gemeente of een waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Ingevolge het tweede lid lijdt het onder I en II bepaalde uitzondering wanneer, lopende de termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor eenieder toegankelijk is.
Ingevolge het derde lid kan dit kenbaar geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen.
38.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3049, reeds overwogen dat uit artikel 4, eerste lid, onder I, van de Wegenwet niet volgt dat de termijn van dertig jaar, als bedoeld in die bepaling, niet ook of geheel gedeeltelijk na de inwerkingtreding van de wet kan liggen. Het betoog van eisers dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de termijnen van artikel 4, eerste lid, onder I en II, voor de inwerkingtreding van de Wegenwet moeten liggen, treft daarom doel.
39.
Degene die zich op de openbaarheid van de weg beroept dient die openbaarheid aannemelijk te maken.
40.
Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat de wegen sinds mensenheugenis vrij toegankelijk zijn voor de bewoners en bezoekers van Otterlo en dat hierdoor wordt voldaan aan de periode van dertig jaren. Eisers hebben ter onderbouwing hiervan meerdere verklaringen overgelegd. Voorts betogen eisers dat de gemeente de wegen gedurende tien jaren heeft onderhouden.
41.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met de overgelegde verklaringen voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de paden in het Otterlose Bos ten minste gedurende 30 jaren voor eenieder toegankelijk waren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook uit de door de Stichting overgelegde verklaring van de heer R. van de Vegte volgt dat er in ieder geval vanaf 1973 groene openstellingsborden hebben gestaan. De wegen zijn dus in ieder geval vanaf 1973 gedurende 30 jaren voor eenieder toegankelijk geweest. De verklaring dat er voor de groene openstellingsborden andere borden hebben gestaan kan hieraan niet afdoen. Voorts staat vast dat het Otterlose Bos nog altijd is opengesteld en dat er wandelroutes aanwezig zijn, die ook over de paden voeren. Hetgeen partijen over het onderhoud van de gemeente hebben aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
42.
De vraag die de rechtbank thans voorligt is of de wegen slechts ter bede voor eenieder toegankelijk zijn geweest.
43.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat in het Otterlose Bos groene openstellingsborden hebben gestaan, aanvankelijk van de vereniging Natuurmonumenten en later van de Stichting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7552, ten aanzien van soortgelijke openstellingsborden reeds overwogen het woord ‘opengesteld’ erop wijst dat de wegen toegankelijk zijn, zonder dat daarvoor toestemming is vereist. Dat aan die toegankelijkheid voorwaarden zijn gesteld, maakt niet dat de wegen slechts ter bede toegankelijk zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overige wegen in het Bos op grond van artikel 4, eerste lid, onder I, van de Wegenwet openbaar zijn. Ook om deze reden kan het bestreden besluit niet in rechte standhouden.
44.
Gelet op al het voorgaande zijn de beroepen van eisers 3 niet ontvankelijk, met uitzondering van[2 namen van eisers van eisers 3]. De beroepen van de overige eisers zijn gegrond en het bestreden besluit komt op grond van artikel 7:26 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid om verweerder in de gelegenheid te stellen de hiervoor geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
45.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers 1 en 3 in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke voor zowel eiser 1 als eisers 3 zijn begroot op € 974 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
46.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van eisers 3, met uitzondering van de eisers [2 namen van eisers van eisers 3], niet ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van de overige eisers gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser 1 gemaakte proceskosten ten bedrage van
  • veroordeelt verweerder in de door eisers 3 gemaakte proceskosten ten bedrage van
  • bepaalt dat verweerder het door eiser 1 en eiseres 2 betaalde griffierecht van ieder
€ 318 en het door eisers 3 gezamenlijk betaalde griffierecht van eenmaal € 318 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. Pastoors, voorzitter, mr. D.J. Post en
mr. H.J.M. Besselink, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.