ECLI:NL:RBGEL:2014:1425

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_836en13_3540TU
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van bijstandsuitkering en de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die zijn recht op bijstand opschortten en introkken. De rechtbank oordeelde dat de wetgever een in tijd beperkte bevoegdheid heeft gecreëerd voor het college om ontvangen middelen in de voorafgaande drie maanden met de lopende bijstand te verrekenen. De rechtbank stelde vast dat verweerder deze bevoegdheid niet meer had na het verstrijken van de termijn van drie maanden, waardoor de verrekening onrechtmatig was. De rechtbank heropende het onderzoek en gaf verweerder de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de inlichtingenverplichting van bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Team bestuursrecht
zaaknummers: ARN AWB 13/836
ARN AWB 13/3540

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. A.C. Cornelisse),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, verweerder
(gemachtigde: L. Kikkert).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2012 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 17 oktober 2012 opgeschort.
Bij besluit van 21 november 2012 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 augustus 2012 ingetrokken en de te veel betaalde kosten van bijstand over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 30 september 2012 ten bedrage van € 1.778,04 (netto) van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 13 december 2012 (het bestreden besluit I, zaak geregistreerd onder nummer ARN AWB 13/836) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 13 mei 2013 (het bestreden besluit II, zaak geregistreerd onder nummer ARN AWB 13/3540) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit 2 herroepen en besloten om de door eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 ontvangen inkomsten uit arbeid te verrekenen met de algemene bijstand.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt sinds 18 maart 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) naar de norm voor een alleenstaande, vermeerderd met een gemeentelijke toeslag van 20%. Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres].
1.2 De dienst Samenleving van de gemeente Apeldoorn heeft van de afdeling Burgerzaken informatie ontvangen met betrekking tot de woonsituatie van eiser. Zijn adres staat sinds 17 oktober 2012 in onderzoek. Sinds deze datum is er een tweede persoon, [naam] (hierna: [naam]),op het adres van eiser in de GBA ingeschreven. Naar aanleiding van deze informatie heeft sociaal rechercheur M. Fokkens onderzoek gedaan. Daarbij heeft hij het suwinet geraadpleegd, heeft hij samen met sociaal rechercheur R.C.J. Lamberts een huisbezoek afgelegd op het adres[adres] en heeft hij informatie ingewonnen bij een medewerker van de afdeling Burgerzaken van de gemeente Apeldoorn. Verder heeft hij op 6 november 2012 telefonisch contact gehad met [naam] en hem gehoord. Op 26 oktober 2012 en op 2 november 2012 hebben Fokkens en Lamberts eiser gehoord. Tijdens deze gesprekken heeft eiser diverse stukken overgelegd. Op 9 november 2012 hebben zij eiser in het bijzijn van een tolk verhoord. Van de bevindingen van het onderzoek heeft Fokkens op 15 november 2012 rapport opgemaakt.
1.3 Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 17 oktober 2012 ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Wwb opgeschort. Verweerder heeft de algemene bijstand aan eiser betaald tot en met 30 september 2012. Tijdens het gesprek op 2 november 2012 komt naar voren dat eiser sinds 23 augustus 2012 een bankrekening heeft met een nummer eindigend op [nummers]. Eiser heeft vervolgens verklaard dat hij daarvoor beschikte over een bankrekening met een nummer eindigend op [nummers]. Verder blijkt uit facturen van de energiemaatschappij dat eiser de beschikking heeft (gehad) over een bankrekening met nummer eindigend op[nummers]. Eiser is vervolgens verzocht om bankafschriften van laatstgenoemde twee rekeningen te overleggen. Verder is hij verzocht om loonstroken over te leggen vanaf 1 augustus 2012. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 augustus 2012 ingetrokken en de vanaf die datum ten onrechte betaalde kosten van bijstand ten bedrage van € 1.778,04 (netto) van hem teruggevorderd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wwb rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor het recht op bijstand vanaf 1 augustus 2012 niet meer is vast te stellen.
1.4 Op 1 februari 2013 heeft eiser een aanvraag om bijstand ingediend. Bij besluit van 18 februari 2013 heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2013 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, vermeerderd met een gemeentelijke toeslag van 20%, toegekend.
Het bestreden besluit I
2.
Aan het bestreden besluit I heeft verweerder het standpunt ten grondslag gelegd dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn bezwaren tegen het besluit tot opschorting van het recht op bijstand per 17 oktober 2012 (het primaire besluit 1), omdat bij het primaire besluit 2 het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 augustus 2012 is ingetrokken.
3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Vast staat immers dat het primaire besluit 2, waarbij het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 augustus 2012 is ingetrokken, nog geen formele rechtskracht had. Het besluit tot intrekking was dan ook nog niet in rechte komen vast te staan. De rechtbank wijst in dit verband op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (onder meer de uitspraak van 23 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI9782).
4.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Immers, bij het bestreden besluit II is het primaire besluit 2, waarbij het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 augustus 2012 is ingetrokken, herroepen. Dit heeft tot gevolg dat eiser doorlopend, en dus ook vanaf 17 oktober 2012, recht heeft op algemene bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bestreden besluit II het rechtsgevolg van het primaire besluit 1, namelijk de opschorting van het recht op bijstand met ingang van 17 oktober 2012, teniet gedaan. Verweerder zou thans dan ook niet anders kunnen beslissen dan eisers bezwaar – zij het op andere gronden – opnieuw niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit II
5.
Aan het bestreden besluit II heeft verweerder – voor zover van belang – het standpunt ten grondslag gelegd dat gebleken is dat eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 inkomsten uit arbeid heeft ontvangen. Deze inkomsten zijn middelen, waarmee voor het bepalen van het recht op (en de omvang van de) bijstand ingevolge artikel 19 van de Wwb, rekening moet worden gehouden. Verweerder heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 58, vierde lid, van de Wwb de middelen, ontvangen in augustus 2012 en september 2012 verrekend met de algemene bijstand over de maanden oktober 2012 en november 2012.
6.
Uit de gedingstukken volgt dat in het suwinet is geregistreerd dat eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 inkomsten heeft genoten uit arbeid. Volgens suwinet betreft dit werkzaamheden uit hoofde van een arbeidsovereenkomst als oproepkracht voor bepaalde tijd tussen eiser en [naam]. Onbetwist is dat [naam] eigenaar is van schoonmaakbedrijf [naam schoonmaakbedrijf]. Op 6 november 2012 heeft Fokkens [naam] gehoord. [naam] heeft daarbij verklaard dat eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 voor hem gewerkt heeft als schoonmaker, dat de werkzaamheden zijn beëindigd omdat eiser volgens [naam] niet hard genoeg werkte en dat hij eiser éénmaal contant en éénmaal via de bank heeft betaald. [naam] heeft aan verweerder een salarisspecificatie gedateerd 31 augustus 2012 (periode 8) en een salarisspecificatie gedateerd 30 september 2012 (periode 9), beide gericht aan eiser, verstrekt. Op de specificatie over periode 8 is vermeld dat het netto loon van augustus 2012 ad € 483,54 per kas is uitbetaald. Op de specificatie over periode 9 is vermeld dat het netto loon van september 2012 ad € 448,31 is overgemaakt op een bankrekening.
7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op voornoemde gegevens, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 inkomsten uit arbeid heeft genoten. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank niet voldoende om anders te oordelen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Eiser heeft betoogd dat hij in voornoemde maanden geen werkzaamheden voor [naam] heeft verricht. In dit verband stelt eiser allereerst dat hij vanwege lichamelijke klachten helemaal niet in staat is om te werken. Aangezien eiser deze stelling niet met relevante (medische) gegevens heeft onderbouwd, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Eiser heeft verder gesteld dat hij [naam] helemaal niet kent. De rechtbank acht dat niet aannemelijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [naam] ten overstaan van Fokkens heeft verklaard dat hij in de GBA op het adres van eiser heeft ingeschreven gestaan, omdat hij tijdelijk problemen had met zijn echtgenote, dat hij in dat verband samen met eiser bij de gemeente is geweest en dat eiser in de maanden augustus 2012 en september 2012 voor hem heeft gewerkt. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking de informatie die Fokkens heeft ontvangen van de medewerker van de afdeling Burgerzaken, inhoudende dat [naam] op 17 oktober 2012 samen met een persoon (die volgens een beschrijving van die medewerker overeenkomt met eiser) aan de balie is verschenen en aldaar heeft verklaard de nieuwe bewoner te zijn van het adres [adres]. Eiser heeft ten slotte gesteld dat sprake is van identiteitsfraude. Met het overleggen van een aangifte van vermissing van zijn identiteitsbewijs van 9 januari 2013, waarin eiser ten overstaan van de verbalisant heeft verklaard dat zijn identiteitsbewijs op 5 januari 2012 in Nederland vermist is geraakt, dat het hem niet bekend is wanneer het goed voor het laatst in zijn bezit was en dat het goed op onbekende wijze is zoekgeraakt, heeft eiser deze stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit immers niet worden afgeleid dat de arbeids- en loongegevens over de maanden augustus 2012 en september 2012 op onrechtmatige wijze in het suwinet zijn opgenomen.
8.
Ingevolge artikel 58, vierde lid, van de Wwb (vóór 1 januari 2013: artikel 58, derde lid, van de Wwb) is het college bevoegd tot verrekening van de in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Vóór 1 juli 2009 luidde artikel 58, derde lid, van de Wwb als volgt: “Het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd.” In de Memorie van Toelichting behorende bij de Aanpassingswet vierde tranche Awb (Kamerstukken II, 2006-2007, 31 124, nr. 3) is over de wijziging van dit artikel per 1 juli 2009 vermeld: “In het voorgestelde derde lid wordt de verrekeningsbevoegdheid van het college van een openstaande bijstandsvordering met algemene bijstand of een uitkering geregeld.
9.
De CRvB heeft over (de strekking van) artikel 58, derde lid, van de Wwb, zoals dat vóór 1 juli 2009 gold, meermalen overwogen (zie onder meer de uitspraak van 18 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:BJ7667):
“Naar het oordeel van de Raad houdt deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 19, tweede lid, van de Wwb, een in tijdsduur beperkte verruiming in van de mogelijkheid om ontvangen inkomsten in mindering te brengen op de lopende maanduitkering. Daarbij is de wetgever er kennelijk van uitgegaan dat, gegeven het feit dat de betrokkene kort tevoren (naast de lopende bijstandsuitkering) over deze middelen de beschikking heeft gekregen, hij er rekening mee diende te houden dat deze op korte termijn zouden worden verrekend.”
10.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de letterlijke tekst van artikel 58, derde lid, van de Wwb (oud) per 1 juli 2009 is gewijzigd, uit de hiervoor weergegeven Memorie van Toelichting niet blijkt dat de bedoeling, die de wetgever voor ogen heeft met deze bepaling, is gewijzigd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hetgeen de CRvB in dit verband meermalen heeft overwogen, thans – dus ook met betrekking tot de nieuwe tekst van artikel 58, derde lid, (na 1 januari 2013: vierde lid) van de Wwb – niet meer van toepassing te achten.
11.
Uit hetgeen de CRvB heeft overwogen, leidt de rechtbank af dat de wetgever heeft bedoeld een in tijd beperkte bevoegdheid te creëren voor het college van burgemeester en wethouders om ontvangen middelen in de voorafgaande drie maanden met de lopende algemene bijstand te verrekenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het verstrijken van de periode van drie maanden, na de maand waarin de middelen zijn genoten, voor verweerder geen bevoegdheid meer bestaat om de verrekening toe te passen. Gelet hierop kwam verweerder deze bevoegdheid bij het bestreden besluit II, derhalve op 13 mei 2013, dan ook niet langer meer toe, omdat de termijn van drie maanden, na de maand waarin eiser de middelen heeft ontvangen, al was verstreken. Dat verweerder bij het bestreden besluit II met terugwerkende kracht een herberekening heeft gemaakt van de hoogte van eisers recht op bijstand in de maanden oktober 2012 en november 2012 doet hieraan niet af.
12.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit II in strijd is met de wet. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, en 8:80a van de Awb, in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
13.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser verweerder niet heeft geïnformeerd omtrent de werkzaamheden en de daaruit gegenereerde inkomsten in de maanden augustus 2012 en september 2012. Dat eiser van mening is dat hij geen inkomsten heeft genoten en deze dientengevolge niet heeft doorgegeven (zie het voorgaande) maakt dit op zichzelf niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, nu deze gegevens van essentieel belang zijn voor het recht op bijstand, de op hem ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wwb rustende inlichtingenverplichting geschonden. Verweerder is daarom ingevolge het bepaalde in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb (zoals dit artikel geldt na 1 juli 2013) verplicht om het recht op bijstand van eiser over die maanden te herzien. Verweerder is vervolgens gehouden om de ten gevolge van die herziening ten onrechte betaalde bijstand van eiser terug te vorderen. Teneinde het gebrek te herstellen dient verweerder dan ook het bestreden besluit II te wijzigen in die zin dat de verrekening van de inkomsten wordt herroepen en dat in de plaats daarvan een herzienings-, terugvorderings- en invorderingsbesluit wordt genomen. Verweerder wordt in overweging gegeven om hierin tevens een beslissing te nemen over de door eiser in beroep gemaakte en voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
14.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de herstelpoging ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
15.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffiegeld nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak, in het bijzonder rechtsoverweging 13;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. E.C.G. Okhuizen en mr. C.W.C.A. Bruggeman, leden, in aanwezigheid van mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.