ECLI:NL:RBGEL:2014:1219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_5573
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassing op grond van de Wmo; beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.J.M. Nijenhuis, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiser had een aanvraag voor woningaanpassing ingediend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser op 2 januari 2013 niet als een herhaalde aanvraag kan worden beschouwd, maar als een nieuwe aanvraag, omdat deze betrekking had op een gewijzigde medische situatie van eiser. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in zijn afwijzing, maar besloot dit gebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder voldoende was onderbouwd met onderzoeksgegevens en dat er geen sprake was van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/5573

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 5 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam dochter], dochter van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Mr F. Grootveld.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft in augustus 2011 een hersenbloeding gekregen op grond waarvan hij beperkingen ondervindt. Omdat eiser niet meer zelfstandig kan wonen is hij bij zijn ex-echtgenote ingetrokken.
Eiser heeft op 18 april 2012 op grond van de Wmo een woningaanpassing aangevraagd. De woningaanpassing ziet op het aanbrengen van een traplift, alsmede aanpassing van de slaapkamer en natte cel, dan wel het realiseren van een aanbouw met slaapkamer en natte cel.
Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 21 juni 2012 gemotiveerd afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op het indicatierapport van 21 juni 2012 van M. van de Steege.
Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2
In een op 2 januari 2013 ontvangen aanvraag heeft eiser wederom verzocht om woningaanpassing. Uit de daarna gegeven toelichting blijkt dat het (wederom) gaat om een aanbouw met slaapkamer en natte cel. Voorts is aangegeven is dat eisers gezondheidstoestand achteruit is gegaan.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en aangegeven dat uit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van een achteruitgang in de gezondheidssituatie van eiser en dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de beoordeling die heeft geleid tot het besluit van 21 juni 2012.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de door eiser in bezwaar aangeleverde medische informatie niet is kunnen blijken dat de toestand van eiser is verslechterd.
3
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zowel het primaire als het bestreden besluit voor wat de weigering betreft heeft verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Naar het oordeel van de rechtbank is dit onjuist, aangezien de op 2 januari 2013 ontvangen aanvraag volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraken van 17 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1049 en 6 november 2012 ECLI:NL:CRVB:2012:BY2961) geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 4:6 van de Awb, maar een nieuwe aanvraag. Het nieuwe verzoek van eiser ziet immers niet op zijn medische situatie ten tijde van de eerste aanvraag, maar op de - volgens eiser gewijzigde - medische situatie ten tijde van de aanvraag van 2 januari 2013.
4
De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5
De rechtbank stelt vast dat verweerder, ondanks dat hij heeft verwezen naar het bepaalde in 4:6 van de Awb, aan de afwijzing een inhoudelijke beoordeling ten grondslag heeft gelegd. Bij deze beoordeling is tevens rekening gehouden met het onderzoek dat tot het besluit van 21 juni 2012 heeft geleid.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft M. van de Steege een indicatierapport opgesteld. Daaruit blijkt dat Van de Steege een huisbezoek heeft verricht en – op grond van de in de aanvraag gegeven schriftelijke toestemming van eiser – telefonisch informatie heeft ingewonnen bij de fysiotherapeut van eiser. De fysiotherapeut heeft aangegeven dat het traplopen met begeleiding nog steeds veilig mogelijk is en geeft aan dat een voorziening om het traplopen te compenseren niet noodzakelijk is. De fysiotherapeut heeft geen achteruitgang in de medische situatie bij eiser geconstateerd.
Voorts heeft verweerder eiser in bezwaar in de gelegenheid gesteld zijn standpunt dat sprake is van een verslechtering nader te onderbouwen. Eiser heeft een brief overgelegd van de Afdeling Neurologie van het UMC St Radboud van 4 juni 2012. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat daaruit niet naar voren komt dat sprake is van een verslechtering, anders dan een tijdelijke en kortdurende verslechtering, welke –zoals de rechtbank begrijpt -kort voor 15 mei 2012 is opgetreden.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens van verweerder een toereikende grondslag bieden om de aanvraag om woningaanpassing af te wijzen.
6
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.G. Eskes en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.