ECLI:NL:RBGEL:2013:5236

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_606
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Projectbesluit en bouwvergunning voor het oprichten van twee pluimveestallen in de gemeente Berkelland

In deze zaak gaat het om een projectbesluit en bouwvergunning voor het oprichten van twee pluimveestallen in de gemeente Berkelland. Eisers, die belanghebbenden zijn, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 27 november 2012 is genomen en op 3 december 2012 is verzonden. De rechtbank Gelderland heeft op 5 december 2013 uitspraak gedaan. De eisers zijn van mening dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, omdat de vervoersbewegingen over de weg naar de inrichting plaatsvinden en zij zicht hebben op het bouwplan. De rechtbank oordeelt dat de eisers inderdaad belanghebbenden zijn, omdat de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan hun belangen rechtstreeks raakt.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtmatigheid van het projectbesluit en de bouwvergunning beoordeeld. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, maar de rechtbank overweegt dat de aanvraag om bouwvergunning ook kan worden aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid het projectbesluit heeft kunnen nemen en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de bouwvergunning. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de stelling dat er een m.e.r.-procedure had moeten worden gevolgd en dat de akoestische gevolgen niet goed zijn beoordeeld, verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een akoestisch rapport heeft overgelegd en dat de geluidseisen zijn nageleefd.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat er geen gronden zijn gevonden die de beslissing van het college van burgemeester en wethouders in twijfel trekken. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/606
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[eisers], eisers,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland,verweerder,
alsmede
[vergunninghouder], vergunninghouder,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 27 november 2012, verzonden op 3 december 2012.

2.Procesverloop

Bij het bestreden besluit heeft verweerder een projectbesluit genomen en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee pluimveestallen op het adres[perceel 1].
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 8 februari 2013 heeft vergunninghouder zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
25 oktober 2013. Eisers zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E.A.M. Bouwhuis-Ter Hedde, G. Bomer en M. Daalwijk. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door ing. B.H. Wopereis.

3.Overwegingen

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Vergunninghouder en verweerder hebben betoogd dat eisers niet als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. Daartoe is aangevoerd dat de afstand tussen de woning van eisers en de inrichting van vergunninghouder aanzienlijk is en er vanwege de aanwezigheid van een tussenliggende groenstrook geen sprake is van een direct zicht op de te realiseren pluimveestallen.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 februari 2012 met ECLI:NL:RVS:2012:BV7277, dient een natuurlijke persoon om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De te realiseren pluimveestallen liggen op een afstand van ongeveer 550 meter van de woning van eisers. Uit het akoestisch rapport van adviesburo Van der Boom van 11 februari 2010 blijkt dat de te realiseren pluimveestallen extra vervoersbewegingen tot gevolg hebben.
Ter zitting is met partijen vastgesteld dat al deze vervoersbewegingen plaatsvinden over de weg die naar de inrichting leidt die is gelegen naast het perceel van eisers. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling van het te realiseren bouwplan zodanig is dat het belang van eisers rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op het open gebied waarin de woning van eisers en de inrichting van vergunninghouder is gelegen, de hiervoor aangegeven afstand niet zodanig groot is dat geen sprake is van zicht op de te realiseren pluimveestallen vanaf het perceel van eisers. Eisers zijn derhalve belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
De aanvraag bouwvergunning dateert van 30 september 2010. Met ingang van 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, doch ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo blijft op de onderhavige procedure het recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2010 van toepassing.
Het betrokken perceel ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied (Eibergen)” en heeft de bestemming “Agrarisch gebied met Agrarisch bouwblok”.
Niet in geschil is dat het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan omdat de twee pluimveestallen buiten het bouwblok zijn gesitueerd.
Ingevolge artikel 40, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd indien, kort gezegd en voor zover hier van belang, het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit 2003 of de bouwverordening.
Artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan de aanvraag om bouwvergunning tevens wordt aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro).
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
Ingevolge het tweede lid, bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
Ingevolge het vierde lid, kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan het college.
De gemeenteraad van verweerders gemeente heeft op 1 juli 2008 de bevoegdheid om een projectbesluit te nemen gedelegeerd aan verweerder. Tevens is op die datum besloten dat voorafgaand aan het nemen van een projectbesluit de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure zal worden gevolgd.
Teneinde een bouwvergunning te kunnen afgeven heeft verweerder een projectbesluit genomen.
Aan het projectbesluit is de ruimtelijke onderbouwing “Buitengebied, [perceel 2] (2010)” van november 2012 ten grondslag gelegd.
De beslissing om al dan niet een projectbesluit te nemen, behoort tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag of het in redelijkheid tot zijn besluit om projectbesluit te nemen heeft kunnen komen.
Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder ten behoeve van de besluitvorming ten onrechte geen m.e.r.-procedure heeft gevolgd, er een passende beoordeling had moeten plaatsvinden met betrekking tot de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het bouwplan, het geluidsrapport niet de werkelijke geluidssituatie weergeeft en er in het bestreden besluit een voorschrift dient te worden opgenomen waarin is bepaald dat de biomassa voor de te realiseren stookinstallatie afkomstig is van energieteelt of bosexploitatie. Daarnaast hebben eisers het welstandsadvies bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met betrekking tot het projectbesluit
De stelling van eisers dat ten behoeve van het bestreden besluit een m.e.r.-procedure gevolgd had dienen te worden volgt de rechtbank niet. In onderdeel D.14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage staan de activiteiten en besluiten benoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Er moet dan sprake zijn van plannen of besluiten zoals opgenomen in de kolommen 3 en 4 bij onderdeel D.14. Een projectbesluit valt daar niet onder zodat hier geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De beroepsgrond faalt.
Voor wat betreft de beroepsgrond dat verweerder een passende beoordeling had moeten uitvoeren vanwege de ligging van het bouwplan ten opzichte van de Natura-2000 gebieden en de effecten daarop vanwege de toename in stikstofdepositie, overweegt de rechtbank dat dit onderwerp aan de orde dient te komen in een procedure op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Eisers hebben niet betwist dat de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 ten tijde van het thans bestreden besluit reeds verleend was. Derhalve doet zich niet de situatie voor dat de belangen die de genoemde wet beoogt te beschermen op voorhand in de weg staan aan de thans bestreden besluiten op grond van de Wro en de Woningwet. De beroepsgrond faalt.
Ten aanzien van de akoestische gevolgen van de uitbreiding van de veehouderij voor het woon- en leefklimaat in de omgeving stelt de rechtbank voorop dat aan een projectbesluit een voldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag moet liggen om te kunnen concluderen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De daarbij van belang zijnde milieuaspecten moeten echter primair worden beoordeeld in het kader van de Wet milieubeheer (oud). Naar vaste rechtspraak van de Afdeling kan slechts dan worden geoordeeld dat een projectbesluit niet in redelijkheid genomen kan worden indien ernstig kan worden betwijfeld of voldaan kan worden aan de in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) opgenomen normen. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011 met ECLI:NL:RVS:2011:BT2817.
Ter onderbouwing van de akoestische gevolgen van de aanvraag heeft vergunninghouder een akoestisch rapport laten opstellen door Adviesbureau Van der Boom. Uit dit rapport volgt dat ten aanzien van één woning ([adres]) de norm voor de milieuvergunning niet kon worden gehaald in de nachtperiode. Gelet daarop zijn aanpassingen binnen het bedrijf doorgevoerd door het verplaatsen van een deel van het toeleveringsverkeer naar de dagperiode. Na deze aanpassing zijn er wat betreft geluid geen ontoelaatbare overschrijdingen meer van de geluidsnormen.
De rechtbank is van oordeel dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een deskundige volgens vaste jurisprudentie in het algemeen op dat advies mag afgaan, mits is gebleken dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en volledig en voldoende inzichtelijk is.
Eisers hebben betoogd dat in het akoestisch rapport de representatieve geluidsituatie niet goed is weergegeven omdat daarin wordt uitgegaan van transporten die overdag plaatsvinden. Volgens eisers vindt de aan- en afvoer van kuikens echter vooral ’s-nachts plaats, in verband met het voorkomen van stress bij de kuikens en de slachttijden in de vroege ochtend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de beschrijving van het productieproces door vergunninghouder. Laatstgenoemde heeft uitvoerig beschreven dat de stallen overdag verduisterd kunnen worden ter voorkoming van stress waardoor daarin geen reden is gelegen om ’s-nachts kuikens aan te voeren. Met betrekking tot de slachttijden heeft vergunninghouder aangegeven dat de meeste slachterijen gedurende de hele dag slachten, waardoor de afvoer daarheen ook overdag kan plaatsvinden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de beschreven representatieve bedrijfssituatie onjuist is vastgesteld. Dat verweerder ook een afwijkende bedrijfssituatie heeft vastgesteld op grond waarvan maximaal 12 keer per jaar ook ’s nachts vrachtwagens het bedrijf aandoen doet daar niet aan af.
In het aangevoerde ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en volledig en voldoende inzichtelijk is. Het lag op de weg van eisers om in dit geval stellingen te onderbouwen met een rapport van een deskundige. Dat hebben zij nagelaten. De beroepsgrond faalt dan ook.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de door eisers aangevoerde gronden met betrekking tot de stelling dat een voorschrift in de omgevingsvergunning opgenomen dient te worden dat bepaalt dat de biomassa voor de te realiseren stookinstallatie afkomstig moet zijn van energieteelt of bosexploitatie, aangevoerd kunnen worden tegen de nog te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, gelet op de uitspraak van de Afdeling van
26 juni 2013 met ECLI:NL:RVS:2013:20. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het voorgaande is het de rechtbank niet gebleken dat het projectbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en verweerder het projectbesluit bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Met betrekking tot de bouwvergunning
Welstand
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan gelet op de witte kleur van de pluimveestallen in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De stallen hadden naar mening van eisers uitgevoerd moeten worden zoals omliggende agrarische bedrijfsgebouwen met een rode wang, groene topgevels en gesatineerde donkergrijze golfplaten.
Op 15 november 2011 heeft de welstandscommissie overwogen dat de twee nieuwe pluimveestallen in de specifieke agrarische uitdrukking en in de materiaal- en kleurstelling van de gevels en dakbedekking aansluiten op de bestaande bedrijfsbebouwing en dat het bouwplan daarmee voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het uitgebrachte advies van de welstandscommissie niet zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins gebreken vertoont. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft mogen afgaan op deze adviezen. Eisers hebben hiertegenover ook geen deskundig tegenadvies in het geding gebracht dat aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de advisering. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. De beroepsgrond faalt.
Nu zich, met inachtneming van het projectbesluit, geen van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voordoet, was verweerder gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eisers tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, en mr. S.A. van Hoof en
mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: