Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
28 september 2012 heeft verweerder de door eiseres ingehouden en op aangifte afgedragen dividendbelasting van € 150 ontvangen.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de inhouding van dividendbelasting. Eiseres, een naar Nederlands recht opgerichte BV, stelde dat zij inwoner was van Curaçao, maar kon niet aannemelijk maken dat zij daar aan belasting was onderworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een dubbele woonplaats, waardoor de tie-breaker in artikel 34, tweede lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) niet van toepassing was. De dividendbelasting was terecht ingehouden.
De rechtbank behandelde ook de schending van artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de hoorplicht regelt. Eiseres stelde dat de hoorplicht was geschonden omdat de ambtenaren die haar hoorden ook betrokken waren bij de voorbereiding van het besluit. De rechtbank oordeelde dat deze schending niet leidde tot vernietiging van de uitspraak, maar dat verweerder wel in de proceskosten moest worden veroordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.414, en het vergoeden van het griffierecht van € 318.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor bestuursorganen om deze regels strikt na te leven. De rechtbank concludeerde dat de inhouding van dividendbelasting door de Belastingdienst rechtmatig was, maar dat de procedurele fouten van de Belastingdienst niet zonder gevolgen konden blijven.