In deze zaak vorderde de Belastingdienst in kort geding dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] informatie zouden verstrekken over hun buitenlandse bankrekeningen bij de KB Luxbank in Luxemburg. De Belastingdienst had in het kader van het Rekeningenproject gegevens ontvangen van de Belgische autoriteiten over Nederlandse rekeninghouders, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De Belastingdienst stelde dat zij op 31 januari 1994 beschikten over twee bankrekeningen bij de KB Luxbank en dat zij verplicht waren om informatie te verstrekken op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De gedaagden voerden verweer, onder andere stellende dat [gedaagde 2] geen rekeninghouder was en dus niet onder de informatieplicht viel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Belastingdienst een spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat het verstrekken van informatie noodzakelijk was voor de belastingheffing. De rechter oordeelde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als belastingplichtigen verplicht waren om de gevraagde gegevens te verstrekken, ook al was er een procedure aanhangig bij de Hoge Raad over eerdere belastingaanslagen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de Belastingdienst toe, met de bepaling dat de gedaagden binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de gevraagde informatie moesten verstrekken, op straffe van een dwangsom. Tevens werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten.