ECLI:NL:RBGEL:2013:2728

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
AWB_12_5465a
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting met omkering van de bewijslast

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. Eiser had navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting ontvangen voor de jaren 2008 en 2009. De inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van een boekenonderzoek, waarbij ernstige tekortkomingen in de administratie van eiser werden vastgesteld. Eiser had een eenmanszaak en was tevens werkzaam als bedrijfsleider bij [E] BV. De inspecteur stelde dat eiser niet de vereiste aangiften had gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. Eiser betwistte de aanslagen en de opgelegde boetes, en voerde aan dat de gebreken in de administratie niet aan hem te wijten waren, onder andere vanwege de diefstal van administratieve bescheiden en het overlijden van zijn boekhouder.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat de omzetten in de administratie van eiser niet volledig waren verantwoord. De rechtbank stelde vast dat eiser geen dagelijkse kasadministratie had bijgehouden en dat er geen onderliggende stukken waren ter onderbouwing van de kasadministratie. De rechtbank concludeerde dat de gebreken in de aangiften IB/PVV en de aangiften omzetbelasting aanzienlijk waren, waardoor de vereiste aangiften niet waren gedaan. De rechtbank oordeelde dat de navorderingsaanslagen en de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, maar dat de boetes moesten worden verminderd. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen en bepaalde dat de vergrijpboete voor de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 moest worden verminderd tot € 2.379 en de vergrijpboete voor de naheffingsaanslag OB tot € 1.197. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 944.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 12/5465, AWB 12/5466 en AWB 12/5468
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van5 september 2013
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.87) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.965. Tevens is bij beschikking een boete van € 2.727 opgelegd en € 1.171 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2012 de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd met € 1.349 en de beschikking heffingsrente met € 149. Verweerder heeft de boetebeschikking gehandhaafd.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].H.96) IB/PVV 2009 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.302. Tevens is bij beschikking € 974 aan heffingsrente in rekening gebracht
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 september 2012 de definitieve aanslag IB/PVV 2009 verminderd met € 1.491 en de beschikking heffingsrente met € 90.
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].F019501) omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd van € 38.699. Tevens is bij beschikking een boete van € 9.674 opgelegd en is € 2.401 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2012 de naheffingsaanslag OB en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. Verweerder heeft de boetebeschikking verminderd tot € 7.952.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 23 oktober 2012, ontvangen door de rechtbank Haarlem op 24 oktober 2012, en na doorzending, ontvangen door de rechtbank op 30 oktober 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2013 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde] en vergezeld van [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], drs. [B] en [C].

2.Feiten

2.1.
Eiser drijft in de vorm van een eenmanszaak een adviesbureau onder de naam “[D]” (hierna: de onderneming). De feitelijke activiteiten van de onderneming bestaan uit het adviseren op het gebied van belastingzaken, arbeidsrecht, huurrecht, incasso’s en vreemdelingenrecht.
2.2.
Eiser is gedurende de jaren 2008 en 2009 tevens werkzaam bij [E] BV te [Q] (hierna: de werkgever) in de functie van bedrijfsleider/commercieel directeur. De directeur en grootaandeelhouder van deze vennootschap is [F].
2.3.
Eiser heeft op 24 juni 2009 aangifte gedaan van diefstal van een attachékoffer met administratieve bescheiden uit het kantoor aan de [A-straat 1] te [Q].
2.4.
Eiser heeft na daartoe te zijn uitgenodigd de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 ingediend. Vervolgens heeft eiser een herziene aangifte IB/PVV 2008 ingediend.
2.5.
Met dagtekening 8 april 2011 is de definitieve aanslag IB/PVV 2008 aan eiser opgelegd.
2.6.
Verweerder heeft begin 2011 een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in het controlerapport dat is opgemaakt op 5 oktober 2011. Een voorlopig rapport met begeleidend schrijven is op 9 september 2011 aan eiser toegezonden.
2.7.
In het rapport is onder meer het volgende vermeld:

2.3 Administratie
De administratie wordt bijgehouden door belastingplichtige. De heer [X] heeft in Excel een kasregistratie bijgehouden. Iedere maand worden de inkomsten en uitgaven getotaliseerd en gesaldeerd. Er zou geen bankrekening bestaan waar de zakelijke betalingen overheen gaan. De omzetbelastingteruggaves worden echter betaald op een bankrekeningnummer van [X].
Volgens de heer [X] heeft hij de excelbestanden aan zijn boekhouder verstrekt die vervolgens jaarrekeningen heeft opgesteld en aangiften inkomstenbelasting heeft ingevuld. De boekhouder was de heer [G] die woonachtig zou zijn aan de [A-straat 2] te [R].
Op 8 april 2011 heeft de heer [X] door de telefoon verteld dat de heer [F] de aangiften omzetbelasting deed. (…)
De administratie is nagenoeg verloren gegaan. Er is aangifte van diefstal gedaan op 24 juni 2009 van een koffertje. De koffer bevond zich in het kantoor aan de [A-straat 1]. In deze koffer zat blijkens de aangifte ondermeer een agenda en “fakturen op naam van meerdere klanten”, 60 stuks. Bij navraag bij belastingplichtige bleek het te gaan om
inkoopfacturen en is het aantal geschat. De heer [X] stond ten tijde van de diefstal op het punt om naar zijn boekhouder te gaan. Later heeft de heer [X] inkoopfacturen regelmatig opgestuurd aan de boekhouder. Eind 2010 kwam het de heer [X] ter ore dat de boekhouder was overleden. De administratie heeft de heer [X] niet meer teruggezien. De erven zouden de administratie weggegooid hebben. Wat wel aanwezig was aan administratie waren de kwitanties wegens huurbetalingen, het kasboek in Excel en de huur- en leningscontracten
Kas en Leningen
In de aangiften inkomstenbelasting is op de balans geen kassaldo opgenomen. De kassaldi in de excelbestanden bedragen voor de kasadministratie ultimo 2008 en 2009 respectievelijk € 101,30 en € 290,55.
Er is enkel een kasadministratie bijgehouden. In eerste instantie vertelde belastingplichtige dat hij dagelijks iedere afzonderlijke ontvangst registreerde in het excelbestand. In het bestand staat echter enkel een maandelijks bedrag van ontvangsten. Omdat deze bedragen niet dagelijks zijn geboekt zullen er onderliggende stukken aan ten grondslag hebben moeten gelegen om de maandelijkse boeking te kunnen doen. Deze stukken zijn niet meer aanwezig.
In de kas zijn privé stortingen gedaan. In de kas is in het algemeen een paar dagen voor een grote uitgave een privé storting in de kas gedaan. De herkomst van de kontante middelen zou afkomstig zijn van leningen die afgesloten zijn.
Er zijn twee leningen bekend die belastingplichtige heeft afgesloten met [E] BV (Voorheen [H] BV). Deze overeenkomsten zijn afgesloten op respectievelijk 25 september 2008 als op 23 december 2008. Het gaat in deze overeenkomsten om ieder € 25.000.
Tevens is een lening op 10 april 2008 afgesloten met de heer [I] van € 50.000. De uiterste opnamedatum is 15 april 2008. Het is niet duidelijk op welke datum dit laatste bedrag is ontvangen maar gelet op de inhoud van de overeenkomst zal dit ná 10 april 2008 zijn geweest. Volgens de overeenkomst zou maandelijks € 964,44 aan rente en aflossing moeten worden betaald. Terugbetaling en rentebetaling hebben tot op heden niet plaatsgevonden, de terugbetaling en rentebetaling blijken niet uit de administratie.
Ook de heer [X] heeft verklaard dat geen terugbetaling op de leningen heeft plaatsgevonden.
Hieronder staat een opstelling met een selectie uit de kas (excelbestanden). Uit de opstelling blijkt dat er meer kasstortingen vanuit privé zijn gedaan dan uit de afgesloten leningen kan worden verklaard. De leningen zijn overigens niet in de kasadministratie verwerkt. Het is dan ook niet duidelijk op welke wijze de leningen zijn verstrekt, in delen of in één keer of waarvoor de leningen zijn aangewend. Er is daar verder geen registratie van. Het kan dus ook zo zijn dat de stortingen helemaal niet uit de leningen verklaard moeten worden. In dat geval hebben er dus in 2008 en 2009 respectievelijk voor ruim € 74.000 en (per saldo) € 24.000 aan niet verklaarbare stortingen plaatsgevonden.
(…)
2008
Mnd
Datum
Omschrijving
Ontvangsten
Uitgaven
Lening
Startdatum
2
5-2-2008
prive storting
2
18-2-2008
prive storting
€ 2.730
3
3-3-2008
prive storting
€ 2.650
3
10-3-2008
prive storting
€ 250
4
24-2008
privestorting
€ 7.550
subtotaal
€19.880
€ 50.00
15-4-2008
5
6-5-2008
prive storting
€ 3.080
5
16-5-2008
prive storting
€ 1.890
6
5-6-2008
prive storting
€ 3.750
7
2-7-2008
prive storting
€ 7.500
7
9-7-2008
privestorting
€ 500
8
1-8-2008
prive storting
€ 4.500
8
14-8-2008
prive storting
€ 5.050
8
15-8-2008
prive storting
€ 3.750
9
11-9-2008
prive storting
€ 3.600
€ 14
9
24-9-2008
prive storting
€ 3.980
______
subtotaal
€ 37.600
€ 14
10
1-10-2008
prive storting
€ 5.500
€ 25.000
25-9-2008
11
1-11-2008
prive storting
€ 2.500
11
14-11-2008
prive storting
€ 6.000
12
3-12-2008
prive storting
€ 3.150
€ 25.000
23-12-2008
______
subtotaal
subtotaal € 17.150
Totaal
€ 74.630
(…)
2.4
Gebreken in de administratie
  • De (kas)administratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening.
  • De aansluitingen tussen de administratie, de aangiften omzetbelasting alsook de aangiften inkomstenbelasting ontbreken volledig.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie in 2008 en 2009 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt. De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Uit het bovenstaande volgt dat de heer [X] niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Ik corrigeer de aangegeven omzet over 2008 en 2009 ondermeer op grond van de onverklaarbare stortingen vanuit privé in de kas en de gebreken in de kasadministratie. Daarbij komt het feit dat de aangiften omzetbelasting over 2009 sterk afwijken van de ontvangsten zoals deze in de kasadministratie staan. Verder is het onwaarschijnlijk dat er ondanks de diefstal en het overlijden van de boekhouder geen enkel stuk administratie meer aanwezig zou zijn. Het is niet duidelijk waar de kasstortingen vandaan komen. Uit de bedrijfsopbrengsten zouden ze niet afkomstig kunnen zijn volgens de heer [X]. Uit de leningen kan het niet geheel worden verklaard. Ik corrigeer de ontvangsten met € 50.000 en € 87.548. (...) Over 2009 is voor de bepaling van de ontvangsten aangesloten bij de aangegeven omzet in de aangiften omzetbelasting.
(…)
Hieronder staat de aansluiting tussen de ingediende aangiften inkomstenbelasting en de aangiften omzetbelasting.
2008
2009
aangegeven omzet hoog
2.841
31.157
aangegeven omzet nultarief/vrijgesteld
42.413
totaal aangegeven omzet OB
2.841
73.57
aangegeven omzet IB
2.842
3.215
Verschil
-
70.355
Hieronder staat de aansluiting tussen het kasboek en de aangegeven omzet in de aangiften omzetbelasting.
2008
2009
omzet uit kasboek
2.841
66.023
aangegeven omzet aangiften
2.842
73.57
Verschil
-
Neg 7.547
5.2
Verschuldigde omzetbelasting
(…)
Correctie 2009 nul-tarief € 8.058
(…)
Correctie omzetbelasting bijtelling ontvangsten 2008 € 7.983
(…)
Op basis van de maximale positie die is berekend op de kosten zoals deze uit de aangiften inkomstenbelasting bedraagt de in aftrek te nemen voorbelasting over 2008 en 2009 respectievelijk € 3.200 en € 3.100. Het verschil met de in aftrek genomen voorbelasting bedraagt respectievelijk € 9.240 en € 13.418. Omdat er verder geen stukken zijn die de aftrek onderbouwen en de kosten in de aangiften inkomstenbelasting door mij zijn geaccepteerd als maximum in aftrek te nemen kosten wordt het verschil in voorbelasting zoals die is berekend met de maximale positie berekening en de daadwerkelijk in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd.
Correctie voorbelasting 2008 € 9.240
Correctie voorbelasting 2009 € 13.418”
2.8.
Met dagtekening 29 oktober 2011 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 aan eiser opgelegd. De naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 is opgelegd met dagtekening 31 oktober 2011. Met dagtekening 9 november 2011 is de definitieve aanslag IB/PVV 2009 aan eiser opgelegd. Eiser heeft tegen voormelde aanslagen tijdig bezwaar gemaakt.
2.9.
Verweerder is gedeeltelijk aan de bezwaren van eiser tegemoetgekomen. De navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en de definitieve aanslag IB/PVV 2009 zijn verminderd. Tevens is ten aanzien van de naheffingsaanslag OB de boete verminderd.

3.Geschil

In geschil is of de aanslagen en de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de omkering van de bewijslast en de boete niet gerechtvaardigd zijn, gelet op de aard en omvang van de administratieve tekortkomingen, dat sprake is van afwezigheid van alle schuld vanwege het overlijden van de boekhouder en het feit dat een deel van de administratie is verloren gegaan door diefstal.
Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat de door verweerder toegepaste correctie van € 50.000 onvoldoende is onderbouwd.
Gemachtigde van eiser heeft ter zitting zijn stelling dat met betrekking tot het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2009 sprake is van een motiveringsgebrek, ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat op grond daarvan sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.2.
Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is.
4.3.
Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de bevindingen zoals neergelegd in het controlerapport van 5 oktober 2011 voldoende aannemelijk gemaakt dat de omzetten in elk van de onderhavige jaren niet volledig in de administratie van eiser zijn verantwoord. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.5.
Eiser heeft geen dagelijkse kasadministratie bijgehouden, maar maandelijks. Er zijn geen onderliggende stukken ter onderbouwing van hetgeen in de kasadministratie is opgenomen. Uit het rapport blijkt voorts dat regelmatig grote bedragen zijn geboekt als storting in de onderneming vanuit privé. Eiser heeft hierop aan de controleambtenaar verklaard dat hij leningen heeft afgesloten met [E] B.V. en [I]. Deze leningen zijn echter niet in de kasadministratie verwerkt, er is geen rente betaald en de leningen zijn niet ook niet (geheel of gedeeltelijk) afgelost. De controleambtenaar heeft van de stortingen een overzicht gemaakt. Uit dit overzicht blijkt dat er meer kasstortingen vanuit privé zijn gedaan dan uit de afgesloten leningen kan worden verklaard. Bovendien zijn een aantal stortingen gedaan voordat de leningen zouden zijn verstrekt. Eiser heeft geen enkele verklaring gegeven voor de door verweerder geconstateerde verschillen tussen de aangegeven omzetten, de kasstortingen en de leningen.
4.6.
Voorts heeft verweerder geconstateerd dat de door eiser in de aangiften OB over het jaar 2009 verantwoorde omzet € 70.355 hoger is dan de in de aangifte IB verantwoorde omzet. Eiser heeft hiervoor evenmin een verklaring gegeven.
4.7.
De belastingbedragen die als gevolg van gebreken in de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 en de aangiften omzetbelasting over het jaar 2008 niet zouden zijn geheven, zijn, gelet op de verschillen tussen de aangegeven omzetten en de gecorrigeerde omzetten, naar het oordeel van de rechtbank zowel relatief als absoluut aanzienlijk. Hierdoor heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voor de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften gedaan.
4.8.
Nu de vereiste aangiften niet zijn gedaan, moeten in beginsel de onderhavige belastingaanslagen op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de naheffingsaanslag OB op grond van artikel 36 van de Wet op de omzetbelasting 1968 door de rechtbank voor juist worden gehouden, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dit betekent dat op eiser de bewijslast rust om overtuigend de onjuistheid van de correcties aan te tonen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft geen gegevens verstrekt waaruit de onjuistheid van de correcties blijkt.
Redelijke schatting
4.9.
De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting.
4.10.
Verweerder heeft de aangegeven omzetten over 2008 (IB/PVV en OB) en 2009 (alleen IB/PVV) gecorrigeerd met respectievelijk € 50.000 (inclusief OB) en € 70.355 op grond van onverklaarbare stortingen vanuit privé naar kas. Uit het in het controlerapport opgenomen overzicht volgt dat de stortingen in het jaar 2008 € 74.630 bedragen. Verweerder heeft dus niet het volledige bedrag van de stortingen in aanmerking genomen. Hoewel verweerder het bedrag van de correctie niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een redelijke schatting heeft gemaakt door de correctie te berekenen op ongeveer twee/derde van stortingen. Ten aanzien van de correctie IB/PVV over 2009 heeft verweerder aangesloten bij de aangegeven omzet in de aangiften omzetbelasting over 2009. Naar het oordeel van de rechtbank berust ook de aldus berekende correctie op een redelijke schatting. De correctie is immers ontleend aan gegevens uit de eigen aangiften van eiser.
Correctie voorbelasting 2008 en 2009
4.11
Verweerder heeft de door eiser in aftrek gebrachte omzetbelasting gedeeltelijk gecorrigeerd. Verweerder heeft daarbij de omzetbelasting, berekend over de in de aangiften inkomstenbelasting opgenomen kosten, geaccepteerd en de overige in aftrek gebrachte omzetbelasting gecorrigeerd.
4.12
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de voorbelasting terecht en tot de juiste bedragen heeft gecorrigeerd. Er zijn geen facturen of andere documenten waaruit de in aftrek gebrachte voorbelasting kan worden afgeleid. Eiser heeft gesteld dat de inkoopfacturen zijn verdwenen bij de diefstal van zijn koffertje en bij zijn boekhouder. Het feit dat facturen ontbreken brengt niet zonder meer met zich dat geen recht op aftrek bestaat. Eiser heeft echter op geen enkele wijze de door hem in aftrek gebrachte voorbelasting onderbouwd en hij heeft evenmin een verklaring gegeven voor het verschil in kosten zoals deze zijn opgevoerd in de aangiften inkomstenbelasting en de kosten waarover de voorbelasting in aftrek is gebracht.
Correctie nultarief omzetbelasting 2009
4.13.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ten onrechte het nultarief heeft toegepast, omdat gelet op de aard van de prestaties, dienstverlening, sprake is van prestaties die belast zijn naar het algemene tarief.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van het nultarief terecht is gecorrigeerd. Gesteld noch gebleken is dat eiser prestaties heeft verricht die onderworpen zijn aan het nultarief.
Vergrijpboete IB/PVV 2008
4.15.
Verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 aan eiser een vergrijpboete opgelegd van € 2.727, omdat het volgens verweerder aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De bewijslast dat de boete terecht is opgelegd rust op de inspecteur.
4.16.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser grove schuld valt te verwijten voert verweerder het volgende aan. Er bestaat geen aansluiting tussen de jaarstukken en de kasadministratie. Eiser heeft volgens verweerder stortingen geboekt die zodanig ongeloofwaardig zijn dat zij –deels- als omzet moeten worden beschouwd. Volgens verweerder moet voorts in aanmerking worden genomen dat geen sprake is van een incidentele fout of vergissing.
4.17.
Eiser stelt dat een deel van de administratie is gestolen en de boekhouder van eiser is komen te overlijden, zodat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voor het doen van de aangifte IB/PVV 2008 een boekhouder heeft ingeschakeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006 (nr. 40.518, ECLI:NL:HR:2006:AZ3355) volgt dat opzet of grove schuld van een ingeschakelde adviseur niet aan de belastingplichtige kan worden toegerekend. Beoordeeld moet dus worden of eiser zelf grove schuld kan worden verweten. Daarbij kan tevens van belang zijn of belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur.
4.19.
Uit het controlerapport volgt dat eiser zelf de administratie heeft bijgehouden, waaronder de kasadministratie, en dat hij zelf de kasstortingen heeft verricht. Hij heeft deze administratie vervolgens aan zijn boekhouder verstrekt, die de jaarrekening heeft gemaakt en de aangifte IB/PVV 2008 heeft gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aannemelijk dat eiser zelf niet alle omzet in zijn administratie heeft verantwoord. Eiser kan derhalve zelf grove schuld worden verweten. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de boete van 25% in het onderhavige geval passend en geboden is. Voor een vermindering van de boete vanwege de omkering van de bewijslast ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.20.
Verweerder heeft de boete opgelegd van 25% van de op grond van de navorderingsaanslag verschuldigde IB/PVV, te weten € 10.910. Bij uitspraak op bezwaar is de verschuldigde IB/PVV nader vastgesteld op € 9.516, maar is de boete gehandhaafd. De boete dient te worden verminderd tot 25% van € 9.516 = € 2.379. Het beroep is in zoverre gegrond.
Vergrijpboete OB 2008 en 2009
4.21.
Verweerder heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag OB aan eiser een vergrijpboete opgelegd van € 9.674 (25% van € 38.699), omdat het volgens verweerder aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. De boete is bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 7.952 (15% van € 17.223 [2008] + 25% van € 21.476 [2009]). De bewijslast dat de boete terecht is opgelegd rust op de inspecteur.
4.22.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser grove schuld valt te verwijten voert verweerder het volgende aan. Er bestaat geen aansluiting tussen de jaarstukken en de kasadministratie. Eiser heeft geen aantekening gehouden van de omzet die hij behaalde en geen facturen van zijn omzet bewaard. Eiser heeft volgens verweerder ten onrechte op een groot deel van zijn omzet het nultarief toegepast. Van afwezigheid van alle schuld is volgens verweerder geen sprake. Het gedeelte van de administratie dat niet verloren is gegaan laat zien dat eiser onvoldoende aantekening hield van de transacties binnen zijn onderneming. Niet duidelijk is wat verloren is gegaan en eiser heeft ook niet getracht duplicaten te verkrijgen.
4.23.
Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij voor het doen van de aangiften OB [F] heeft ingeschakeld. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006 (nr. 40.518, ECLI:NL:HR:2006:AZ3355) volgt dat opzet of grove schuld van een ingeschakelde adviseur niet aan de belastingplichtige kan worden toegerekend. Beoordeeld moet dus worden of eiser zelf grove schuld kan worden verweten.
4.24.
Voor zover de boete is opgelegd met betrekking tot de correctie van de omzet, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het rapport boekenonderzoek volgt dat eiser zelf de administratie heeft bijgehouden, waaronder de kasadministratie en dat hij zelf de kasstortingen heeft verricht. Hij heeft deze administratie vervolgens aan [F] verstrekt, die de aangiften OB heeft gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aannemelijk dat eiser zelf niet alle omzet in zijn administratie heeft verantwoord. Eiser kan derhalve zelf grove schuld worden verweten. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. Door de boete te verminderen tot 15% van de enkelvoudige belasting heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de samenloop van de boete voor de IB/PVV 2008 en de OB over het jaar 2008. De rechtbank is van oordeel dat de boete in het onderhavige geval passend en geboden is. Voor een verdere vermindering van de boete vanwege de omkering van de bewijslast ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.25.
Voor zover de boete is opgelegd met betrekking tot de correctie van het nultarief en de correctie van de voorbelasting, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij voor het doen van de aangiften OB [F] heeft ingeschakeld en voor het samenstellen van de jaarrekeningen en de aangiften IB/PVV boekhouder [G]. Gesteld noch gebleken is dat eiser niet de nodige zorg heeft betracht bij de keuze van degene die zijn aangiften OB heeft gedaan. Voorts heeft eiser onweersproken gesteld dat een deel van zijn boekhouding is gestolen en een ander deel is verdwenen na het overlijden van zijn boekhouder. Nu de aangiften OB, waarin ten aanzien van een deel van de omzet het nultarief is toegepast en de aftrek van voorbelasting is opgenomen, zijn gedaan door een ander dan eiser en gesteld noch gebleken is dat eiser invloed heeft gehad op hetgeen in deze aangiften zijn verantwoord, kan eiser zelf geen opzet of grove schuld worden verweten. De boete kan in zoverre niet in stand blijven. Het beroep is in zoverre gegrond.
Heffingsrente
4.26.
Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
Conclusie
4.27.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2008, de aanslag IB/PVV 2009 en de naheffingsaanslag OB ongegrond te worden verklaard. De beroepen inzake de boetes dienen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472, een wegingsfactor 1 en een factor 1 wegens het aantal samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen inzake de boetebeschikkingen gegrond;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 en de naheffingsaanslag OB over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen;
  • vermindert de vergrijpboete inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 tot € 2.379;
  • vermindert de vergrijpboete inzake de naheffingsaanslag OB tot € 1.197;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 944;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 198 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Sadi, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 5 september 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.