In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2013 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en vermogensbelasting (VB) voor de jaren 1992 tot en met 1999. Eiser, wonende te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die hem op 28 december 2004 waren opgelegd. Na een uitspraak op bezwaar op 3 februari 2012, waarbij de bezwaren van eiser werden gehonoreerd, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inhoudelijke geschil met betrekking tot de belastingaanslagen niet aan de rechter was voorgelegd, wat van belang was voor de beoordeling van het recht op immateriële schadevergoeding.
De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op immateriële schadevergoeding, omdat het geschil over de belastingaanslagen niet aan de rechter was voorgelegd. De rechtbank benadrukte dat de rechtszekerheid vereist dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht, maar dat dit niet betekent dat er automatisch recht op schadevergoeding ontstaat als de bezwaarfase te lang duurt zonder dat het geschil aan de rechter is voorgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af. Ook werd vastgesteld dat er geen dwangsom verschuldigd was, omdat de Wet Dwangsom niet van toepassing was op de ingediende bezwaarschriften.