In artikel 33 van de Visserijwet 1963 is het volgende bepaald:
1. Een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voor zover aangegaan voor een
periode van zes jaren, wordt van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij:
a. de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de
huurder een nieuwe overeenkomst van huur en verhuur van visrecht heeft aangeboden of
aan hem schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het
visrecht niet te willen voortzetten, of
b. de huurder, indien door de verhuurder geen toepassing is gegeven aan onderdeel a, voor
het einde van de lopende overeenkomst aan de verhuurder schriftelijk te kennen heeft
gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten.
2. Tenzij de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht is aangegaan voor een jaar
of een periode korter dan een jaar, kan de huurder de Kamer verzoeken de lopende
overeenkomst te verlengen:
a. indien de verhuurder hem een nieuwe overeenkomst heeft aangeboden waarmee hij zich
niet kan verenigen;
b. indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen
voortzetten, of
c. in het geval die overeenkomst is aangegaan voor een andere tijdsduur dan zes jaren.
Dit verzoek wordt ten minste een half jaar vóór het einde van de lopende overeenkomst
gedaan.
3. Een verzoek als bedoeld in het tweede lid kan worden beperkt tot een gedeelte van het
visrecht, waarop de overeenkomst betrekking heeft.
4. De Kamer beslist naar billijkheid, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de
volgende leden.
5. De Kamer wijst het verzoek in ieder geval af indien de verhuurder de overeenkomst niet wil
voortzetten wegens de omstandigheid dat de huurder voor het einde van de lopende
overeenkomst de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt of zal bereiken.
6. Indien een doelmatige bevissing van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft
dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de toewijzing van het
verzoek zou worden belemmerd, wijst de Kamer het verzoek af dan wel beperkt zij de
verlenging tot een gedeelte van het visrecht.
7. Indien en voor zover de Kamer het verzoek toewijst, stelt zij de duur vast voor welke de
verlenging zal gelden en welke ten hoogste zes jaren zal bedragen.
8. Ingeval de verlenging tot een gedeelte van het visrecht wordt beperkt, stelt de Kamer de
prestatie van de huurder vast.
9. Indien de Kamer een niet overeenkomstig het bepaalde in het derde lid beperkt verzoek tot
verlenging toewijst, kan zij, indien daartoe naar haar oordeel aanleiding bestaat, de prestatie
van de huurder herzien.
10. Indien de Kamer het verzoek geheel of onder beperkingen toewijst, kan zij de
overeenkomst wijzigen of aan haar besluit voorschriften verbinden ter verzekering van de
belangen van de verhuurder of van de bij de uitoefening van het visrecht betrokken
visserijbelangen van derden. Alsdan is artikel 30, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, van
overeenkomstige toepassing.