ECLI:NL:RBDHA:2025:9952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met betrekking tot Ghana

Op 3 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 14 maart 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, die eerder op 1 april 2025 was getoetst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een zitting en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft het toetsingskader uiteengezet, waarbij zij oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is zolang er zicht op uitzetting bestaat. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Ghana was, maar de rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. De rechtbank wees erop dat er geen aanwijzingen zijn dat het zicht op uitzetting ontbreekt en dat er actieve stappen zijn ondernomen door de minister, zoals het indienen van een laissez-passer aanvraag bij de Ghanese autoriteiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de stelling van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarendheid heeft getoond in de uitzettingsprocedure, met meerdere vertrekgesprekken en de presentatie van eiser aan de Ghanese autoriteiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 14 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. De oplegging van de maatregel is getoetst bij uitspraak van 1 april 2025. [1]
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 1 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 25 maart 2025) onrechtmatig is.
Zicht op uitzetting
2. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van Ghana.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank acht daarbij van belang dat er geen aanknopingspunten zijn dat het zicht op uitzetting naar Ghana in het algemeen ontbreekt. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in het geval van eiser anders over te oordelen, aangezien niet gemotiveerd is waarom geen zicht op uitzetting zou bestaan. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat uit de voortgangsrapportage van 27 mei 2025 volgt dat er op 19 maart 2025 een laissez-passer (lp) aanvraag is verzonden naar de Ghanese autoriteiten en dat deze aanvraag nog loopt. Ook blijkt dat eiser op 16 april 2025 in persoon is gepresenteerd aan de Ghanese autoriteiten. De rechtbank is niet gebleken dat de Ghanese autoriteiten te kennen hebben gegeven dat zij ten behoeve van eiser geen lp zullen afgeven of dat zij niet willen meewerken aan de terugkeerprocedure.
Voortvarend handelen
3. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 14 april en 13 mei 2025 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [3] Ook is eiser op 16 april 2025 gepresenteerd aan de Ghanese autoriteiten en heeft de minister voor het laatst op 21 mei 2025 gerappelleerd. Uit bovenstaande blijkt dat de minister voldoende voortvarendheid werkt en heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
Ambtshalve toetsing
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 1 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5551.
2.Zie ook: ABRvS 3 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:824 en ABRvS 6 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4500.
3.ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.