In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering heeft zien intrekken, afgewezen. Verzoeker, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, ontving bijstand sinds 20 juli 2020. De intrekking van de bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was gebaseerd op het feit dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet binnen de gemeente Den Haag had. Dit besluit volgde na een periode waarin verzoeker geen informatie had verstrekt over zijn verblijfplaatsen, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 januari 2025, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de acute financiële noodsituatie van verzoeker, die zonder bijstand niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Echter, de rechter concludeert dat het besluit van de gemeente om de bijstand in te trekken gerechtvaardigd is, omdat verzoeker in de beoordelingsperiode geen hoofdverblijf in Den Haag had. De rechter wijst erop dat het aan de gemeente is om de relevante feiten te verzamelen en dat de feitelijke situatie voor daklozen bepalend is voor de woonplaats. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 januari 2025.