ECLI:NL:RBDHA:2025:993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/9415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsintrekking wegens hoofdverblijf buiten gemeente

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn bijstandsuitkering heeft zien intrekken, afgewezen. Verzoeker, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, ontving bijstand sinds 20 juli 2020. De intrekking van de bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was gebaseerd op het feit dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet binnen de gemeente Den Haag had. Dit besluit volgde na een periode waarin verzoeker geen informatie had verstrekt over zijn verblijfplaatsen, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 10 januari 2025, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de acute financiële noodsituatie van verzoeker, die zonder bijstand niet in zijn levensonderhoud kan voorzien. Echter, de rechter concludeert dat het besluit van de gemeente om de bijstand in te trekken gerechtvaardigd is, omdat verzoeker in de beoordelingsperiode geen hoofdverblijf in Den Haag had. De rechter wijst erop dat het aan de gemeente is om de relevante feiten te verzamelen en dat de feitelijke situatie voor daklozen bepalend is voor de woonplaats. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9415

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.P. Harten),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker van 1 december 2024. Het verzoek is gericht tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het bestreden besluit van 31 oktober 2024 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de correctiebeslissing van 12 november 2024 is het besluit van 31 oktober 2024 komen te vervallen. Op 12 november 2024 is een nieuw besluit genomen door verweerder. Met dit besluit is de bijstand ingetrokken en heeft verweerder de grondslag voor de intrekking gewijzigd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker ontving laatstelijk bijstand vanaf 20 juli 2020. Verzoeker heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en de uitkering is regelmatig opgeschort en beëindigd geweest vanwege het niet aanleveren van stukken, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door verweerder. Bij brief van 29 augustus 2024 heeft verweerder aan verzoeker gevraagd om informatie te verstrekken over zijn verblijfplaatsen, over het zoeken naar woonruimte en om bankafschriften te overleggen voor 12 september 2024. Ondanks toezeggingen van verzoeker heeft verweerder de informatie op 3 oktober 2024 nog niet ontvangen. Per 3 oktober 2024 is de bijstand tijdelijk stopgezet. Op 17 oktober 2024 heeft verweerder vanwege het uitblijven van de gevraagde informatie de bijstand opgeschort en heeft verzoeker een termijn tot 31 oktober 2024 gekregen om de informatie alsnog aan te leveren. Omdat verzoeker deze hersteltermijn onbenut heeft gelaten, heeft verweerder de bijstand ingetrokken per 1 oktober 2024. Uiteindelijk heeft verzoeker op 7 november 2024 de gevraagde stukken ingeleverd. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd dat verzoeker zijn hoofdverblijf niet binnen de gemeente Den Haag heeft. Alle pintransacties in de periode van 1 augustus 2024 tot en met 31 oktober 2024 vinden voornamelijk plaats in Etten-Leur en Baarle-Nassau (Noord-Brabant). Op 12 november 2024 heeft verweerder met een correctiebesluit het besluit van 31 oktober 2024 laten vervallen. Op 12 november 2024 heeft verweerder de bijstand gestopt per 1 oktober 2024, met als grondslag dat verzoeker niet meer in de gemeente Den Haag woont.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker voert aan dat hij dakloos is en dat de bijstand zijn enige inkomensbron is. Nu de bijstand is gestopt, kan hij niet in zijn levensonderhoud en andere behoeften voorzien, met als gevolg dat verzoeker zich mogelijk wendt tot onwettige maatregelen om in zijn bestaan te kunnen voorzien. Hiermee is zowel verzoeker als de samenleving niet gediend. Verzoeker kan de daklozenopvang niet betalen, waardoor hij in de winter op straat zal moeten overnachten. Dit kan levensbedreigend zijn voor verzoeker. Verzocht wordt om het bestreden besluit op te schorten tot op het bezwaarschrift is beslist door verweerder.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoeker kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hem onevenredig bezwaarlijk maakt dat hij de beslissing op bezwaar af moet wachten.
6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat sprake is van een acute financiële noodsituatie, nu verzoeker op dit moment geen bijstand ontvangt en aannemelijk is dat hij geen andere bron van inkomsten heeft. Onder deze omstandig-heden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er aanleiding bestaat om uit te gaan van een spoedeisend belang.
7. Voorts overweegt de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:19 van de Awb ambtshalve dat het bezwaar (mede) gericht is tegen het besluit van 12 november 2024. Hierin is de grondslag voor de intrekking van de bijstand gewijzigd van artikel 54, vierde lid van de Pw, naar artikel 40 van de Pw.
8. Gelet op het voorgaande is de verwachting dat het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 31 oktober 2024 niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat dit besluit is komen te vervallen met het besluit van 12 november 2024. In dat kader is er geen reden om een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te maken of een voorziening te treffen ten aanzien van het inmiddels vervallen besluit.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2024 tot 12 november 2024.
10. Het besluit tot intrekking van de bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
11. In artikel 40, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het is vaste rechtspraak dat voor thuis- en daklozen de feitelijke situatie doorslaggevend is. [1]
12. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter biedt hetgeen uit de stukken valt af te leiden alsmede het verhandelde ter zitting een toereikende grondslag voor het standpunt van verweerder dat verzoeker in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet had in de gemeente Den Haag. Er is in de te beoordelen periode geen enkele keer gepind in Den Haag of regio Den Haag door verzoeker. Uit het overzicht met slaapadressen, wat verzoeker heeft overlegd aan verweerder, blijkt daarnaast ook dat eiser in de te beoordelen periode niet in de gemeente Den Haag heeft geslapen.
12. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
14. Voor zover de gronden ook zien op de opschorting van zijn recht op bijstand kan dat niet besproken worden in deze zaak, omdat het buiten de omvang van het geding valt. Het bestreden besluit gaat immers over de intrekking van de bijstand.
15. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat voor zover de situatie thans anders is en hij wel in Den Haag verblijft, zoals ter zitting betoogt, dit buiten de te beoordelen periode valt.
Conclusie en gevolgen
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038.