In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025, wordt het beroep van een Tunesische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 16 januari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 10 februari 2025 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Desondanks laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen op basis van een individuele beoordeling van de sociaal-economische omstandigheden van de eiser.
De rechtbank stelt vast dat de eiser geen identificerende documenten heeft en dat zijn identiteit niet geloofwaardig is. De minister heeft de afwijzing van de asielaanvraag gebaseerd op de stelling dat Tunesië in het algemeen als veilig wordt beschouwd, maar de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die deze stelling ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de situatie in Tunesië voor de eiser veilig is, maar dat de afwijzing van de asielaanvraag op basis van individuele omstandigheden wel terecht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag, het terugkeerbesluit en het inreisverbod blijven bestaan. De eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,-.