ECLI:NL:RBDHA:2025:9727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.18586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot medische zorg in Marokko

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De verzoeker, die ernstige medische problemen heeft, verzoekt om uitstel van vertrek naar Marokko op medische gronden, omdat hij meent dat de benodigde zorg daar niet toegankelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 21 mei 2025, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie en een tolk. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van spoedeisend belang, maar dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg in Marokko feitelijk niet toegankelijk is. De voorzieningenrechter baseert zich op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelt dat de benodigde zorg in Marokko aanwezig is en dat de verzoeker niet in staat is om te reizen zonder adequate medische begeleiding. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18586

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Verweerder heeft met het besluit van 18 april 2025 ambtshalve besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op medische gronden op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, A. El Manouzi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
1.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er spoedeisend belang is omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en kan worden uitgezet. Verzoeker verblijft thans in
vreemdelingenbewaring. Verzoeker heeft ernstige medische problemen en meent dat de benodigde medische behandeling niet voor hem toegankelijk is in Marokko. Als verzoeker wordt uitgezet, kan dit onomkeerbare gevolgen hebben. Uitzetting zal volgens verzoeker in strijd zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat er een medische noodsituatie (op korte
termijn) zou ontstaan.
1.3.
In de omstandigheid dat verzoeker in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, welke maatregel het doel heeft om verzoeker uit te zetten, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. Toewijzing van het onderhavige verzoek kan bovendien gevolgen hebben voor de inbewaringstelling van verzoeker.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft zijn standpunt dat er geen aanleiding is voor uitstel voor vertrek op grond van artikel 64 van de Vw gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA-advies) van 25 februari 2025. Uit dit BMA-advies blijkt dat verzoeker niet in staat is om te reizen, tenzij hij direct na de reis fysiek kan worden overgedragen aan Ibn Rochd University Hospital Center te Casablanca. Het BMA heeft ook reisvoorwaarden gesteld voor de periode voorafgaand aan en tijdens de reis. Uit het BMA-advies blijkt verder dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden wordt verwacht en dat de noodzakelijke medische behandeling in Marokko aanwezig is, namelijk in het eerder genoemde Ibn Rochd University Hospital Center in Casablanca. Ook de benodigde medicatie is in Marokko voorhanden. Ten slotte is in het advies aanbevolen dat verzoeker een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt en voldoende medicatie om de periode van de reis te overbruggen. Volgens verweerder heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Dat verzoeker in bewijsnood verkeert, volgt verweerder niet.
Standpunt verzoeker
3. Verzoeker stelt dat hij geen toegang heeft tot adequate gezondheidszorg in Marokko. In de eerste plaats vanwege capaciteitsproblemen. Verzoeker verwijst in dit verband naar het nieuwsartikel “Ibn Rochd University Hospital Center in Casablanca: central role as a pillar of tertiary healthcare delivery in the Casablanca-Settat region” van Hibapress van 24 december 2024. In de tweede plaats stelt verzoeker dat hij de benodigde zorg in Marokko niet kan bekostigen. Voor een zorgverzekering komt hij niet in aanmerking en hij kan ook niet terugvallen op familie of de Marokkaanse overheid voor financiële steun. Gelet op zijn persoonlijke omstandigheden is het onredelijk om te verlangen dat hij zijn stellingen over de feitelijke toegankelijkheid van de zorg met bewijsstukken onderbouwt. Verzoeker heeft namelijk medische problemen, zit in vreemdelingenbewaring en heeft geen banden met Marokko. Verzoeker doet daarom een beroep op bewijsnood.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
4. Beoordeeld moet worden of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft hierover een voorlopig oordeel.
4.1.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen en zal het bestreden besluit naar verwachting in stand kunnen blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 15 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1268, en van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674, volgt dat een BMA-advies een deskundigenadvies is en dat verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van de Awb van moet vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij zijn beoordeling in beginsel van de juistheid van dit advies uitgaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017 volgt ook dat verzoeker de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van het BMA-advies aan de orde kan stellen en concrete aanknopingspunten kan aanvoeren voor twijfel aan de inhoud van dat advies.
4.3.
Uit het BMA-advies van 25 februari 2025 blijkt dat verzoeker niet in staat is om te reizen, tenzij hij direct na de reis fysiek kan worden overgedragen aan Ibn Rochd University Hospital Center te Casablanca. Ook zijn er aanwijzingen dat enige medische voorzieningen noodzakelijk zijn voorafgaand aan, tijdens en direct na de reis. Verder wordt aanbevolen dat verzoeker in geval van terugkeer een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Bij het uitblijven van de medische behandeling verwacht het BMA een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden. De noodzakelijke medische behandeling is evenwel in Marokko aanwezig. Uit een brondocument blijkt dat behandeling door een psychiater, zowel poliklinisch als klinisch, alsmede opname in een gesloten setting, gedwongen opname en crisisinterventie in geval van suïcidaliteit aanwezig is in Ibn Rochd University Hospital Center, Casablanca. Eveneens zijn behandeling door een psycholoog en verschillende behandelmogelijkheden voor PTSS-klachten aanwezig in deze zelfde instelling. Ook de benodigde (alternatieve) medicatie is in de Al Boudour Pharmacy Casablanca beschikbaar.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij het uitblijven van medische behandeling er binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden een medische noodsituatie wordt verwacht. Ook staat vast dat de benodigde medische behandeling in Marokko aanwezig is.
In geschil is wel of de noodzakelijke medische behandeling in Marokko feitelijk toegankelijk is voor verzoeker.
4.5.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:984) en de uitspraak van 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3876) blijkt dat uit het arrest Paposhvili (het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, paragraaf 186) wordt afgeleid dat de drempel onverminderd hoog blijft voor een beroep op artikel 3 van het EVRM in zaken die gaan over het uitzetten van ernstig zieke vreemdelingen. Daarnaast heeft de Afdeling uit dit arrest afgeleid dat het aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Als de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, mede in relatie tot de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling, is het daarna aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten zijn van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker niet in zijn bewijslast geslaagd. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling in Marokko voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Met betrekking tot de stelling van verzoeker over de capaciteitsproblemen in de zorg in Casablanca en zijn verwijzing in dit verband naar het nieuwsbericht van 24 december 2024 over wachtlijsten bij het Ibn Rochd University Hospital Center in Casablanca, wordt overwogen dat dit slechts algemene informatie betreft over de druk op de zorg in Casablanca, die niet concreet toeziet op de specifieke medische behandeling(en) en medicijnen die verzoeker nodig heeft. Op de zitting heeft verzoeker nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 23 april 2025 (NL23.31915 en NL23.31919). Het beroep op die uitspraak slaagt niet, nu de in die uitspraak geschetste situatie niet rechtens vergelijkbaar is met verzoekers situatie. Zo gaat het in die andere zaak onder meer om andere medische klachten en om een zorginstelling in Rabat – in plaats van Casablanca - die voor de vreemdeling in die zaak geen plek zou hebben. Ten aanzien van de stelling dat verzoeker niet over voldoende financiële middelen beschikt om de benodigde zorg in Marokko te kunnen bekostigen, wordt overwogen dat verzoeker zijn gestelde financiële situatie niet heeft onderbouwd met stukken, waardoor hierin geen inzicht is verkregen. Verder is niet onderbouwd hoe hoog de kosten van de benodigde medische behandeling in Marokko zullen zijn, en evenmin dat er geen familieleden of derden zijn die verzoeker kunnen helpen met de bekostiging van de ziektekosten. De enkele stellingen dat verzoeker geen banden heeft met (mensen in) Marokko, hij geen beroep kan doen op de Marokkaanse autoriteiten en het voor hem niet mogelijk is om in Marokko een zorgverzekering te regelen, zijn onvoldoende.
4.7.
Dat verzoeker in bewijsnood verkeert en zijn stellingen over de capaciteitsproblemen in de Marokkaanse zorg en over zijn financiële situatie niet verder kan onderbouwen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat verzoeker in vreemdelingenbewaring zit en het feit dat hij kampt met psychische klachten, zijn daarvoor onvoldoende. De stelling dat verzoeker geen banden heeft met Marokko en daarom niet aan bewijs kan komen kan ook niet zonder meer worden gevolgd, gelet ook op de omstandigheid dat verzoeker, zoals ook in het besluit is overwogen, acht jaar in Marokko heeft gewoond, daar naar school is gegaan en heeft gewerkt op een markt. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker al het mogelijke heeft gedaan om aan nadere bewijsstukken te komen.
4.8.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker ook anderszins geen aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies van 25 februari 2025.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.