ECLI:NL:RBDHA:2025:96
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke beoordeling van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na incidenten van agressie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Syrische asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die sinds november 2022 in de opvang van het COa verblijft, heeft beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het COa en een vrijheidsbeperkende maatregel van de minister, beide genomen op 4 oktober 2024. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 23 december 2024.
De rechtbank oordeelt dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na meerdere incidenten van agressie en brandgevaar die door eiser zijn veroorzaakt. Eiser betwist de gang van zaken zoals die door het COa is vastgelegd, maar de rechtbank vindt de verklaring van eiser onvoldoende om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De rechtbank concludeert dat de plaatsing van eiser in de HTL terecht is aangemerkt als een maatregel met zeer grote impact, en dat de minister op basis van de openbare orde de vrijheidsbeperkende maatregel heeft kunnen opleggen.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de zorgvuldigheid van het besluit, de vraag of de maatregel als vrijheidsontneming kan worden aangemerkt, en de mogelijke schending van het ne bis idem-beginsel en discriminatoire behandeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van deze beginselen en dat de besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank beide beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.