ECLI:NL:RBDHA:2025:96

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24/20130 en NL24.42141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na incidenten van agressie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een Syrische asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die sinds november 2022 in de opvang van het COa verblijft, heeft beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het COa en een vrijheidsbeperkende maatregel van de minister, beide genomen op 4 oktober 2024. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 23 december 2024.

De rechtbank oordeelt dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, na meerdere incidenten van agressie en brandgevaar die door eiser zijn veroorzaakt. Eiser betwist de gang van zaken zoals die door het COa is vastgelegd, maar de rechtbank vindt de verklaring van eiser onvoldoende om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. De rechtbank concludeert dat de plaatsing van eiser in de HTL terecht is aangemerkt als een maatregel met zeer grote impact, en dat de minister op basis van de openbare orde de vrijheidsbeperkende maatregel heeft kunnen opleggen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de zorgvuldigheid van het besluit, de vraag of de maatregel als vrijheidsontneming kan worden aangemerkt, en de mogelijke schending van het ne bis idem-beginsel en discriminatoire behandeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van deze beginselen en dat de besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank beide beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/20130 en NL24.42141

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. Zijlstra).

Inleiding

Bij besluit van 4 oktober 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 4 oktober 2024 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1]
Het COa en de minister hebben op de beroepen gereageerd met een verweerschrift..
De rechtbank heeft de beroepen op 23 december 2024 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bestreden besluiten
1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 4 oktober 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die te kwalificeren zijn als gedragingen met een zeer grote impact. Eiser verblijft sinds 17 november 2022 in de opvang van het COa en is al meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser zich schuldig gemaakt aan twee gevallen van verwijtbaar brandgevaar, het leegspuiten van een brandblusser, het tonen van buitensporige agressie tegen een medewerker van het COa en het toebrengen van onherstelbaar letsel aan een ander. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen verschillende acties ondernomen om tot een positieve gedragsverandering bij eiser te komen. Zo zijn meerdere gesprekken gevoerd waarin de huisregels zijn besproken en waarin eiser is gewezen op de consequenties van zijn gedrag. Daarnaast is eiser uitvoerig begeleid en ondersteund door het COa.
1.1.
Ten aanzien van de gedragingen vermeldt het COa dat er op 1 oktober 2024 op de opvanglocatie in Musselkanaal een incident heeft plaatsgevonden, waarbij eiser ernstig verbaal en fysiek agressie heeft gebruikt richting een brandwacht. Eiser heeft samen met een medebewoner een brandwacht fysiek aangevallen nadat hij werd aangesproken omdat de weg waarop hij fietste was afgesloten. Eiser heeft hierop agressief gereageerd door in het Arabisch te schelden, wat door de brandwacht werd verstaan. Dit escaleerde in fysiek geweld, waarbij eiser, nadat zijn medebewoner de brandwacht al had geslagen, een ijzeren kettingslot gebruikte om de brandwacht herhaaldelijk tegen het hoofd te slaan. Nadat de brandwacht viel, heeft eiser de brandwacht meerdere keren tegen het hoofd geschopt en hem in een nekklem gehouden totdat hij geen lucht meer kreeg. Het incident werd waargenomen door collega's van de brandwacht, die probeerden in te grijpen, en door de politie, die uiteindelijk het geweld heeft beëindigd en eiser en zijn medebewoner heeft aangehouden, aldus de weergave van het COa.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 4 oktober 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 4 oktober 2024 en de incidenten die daarin zijn vermeld. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.

Beoordeling door de rechtbank

Mag uit worden gegaan van de verslaglegging van het COa?
3. Eiser betwist het incident zoals weergegeven in de verslaglegging van het COa. Eiser stelt dat hij en zijn vriend de school verlieten toen het beveiligingspersoneel hen in de Turkse taal beledigde. De vriend van eiser reageerde hierop, waarna de brandwacht de vriend zonder enige reden aanviel en hem direct begon te slaan. Eiser stelde dat hij wilde helpen, maar vervolgens zelf ook werd geslagen. Uit angst heeft hij een kettingslot gepakt om zichzelf en zijn vriend te verdedigen. Eiser ontkent iemand te hebben geslagen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een verklaring van een teamleidster van zijn school, waaruit blijkt dat een van de twee leerlingen duizelig en bloedend op de grond lag. De teamleidster verklaart dat de brandwacht haar op een onbeleefde en agressieve manier heeft aangesproken. De teamleidster heeft hiervoor een officiële klacht ingediend tegen de brandwacht. Ook heeft eiser zijn verhaal ondersteund met een getuigenverklaring van de aanwezige conciërge, waaruit blijkt dat er drie brandwachten bovenop hem lagen. Daarnaast heeft eiser zijn standpunt onderbouwd met een verklaring van een getuige waarmee hij samen fietste, die verklaart dat de brandwacht de agressor was in het incident.
3.1
De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argument dat hij slachtoffer, niet agressor, is en dat de minister hier ten onrechte aan is voorbijgegaan bij het opleggen van de maatregel. De verklaring van eiser dat het incident anders is verlopen dan zoals vastgelegd in het COa-dossier is onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gang van zaken zoals die door eiser wordt geschetst op vrijwel alle onderdelen van de verslaglegging afwijkt. Een verklaring daarvoor, behalve dat het anders is gegaan dan door de brandwachten wordt verteld, is niet gegeven. Dat deze brandwachten niet betrouwbaar zijn in hun verklaringen omdat zij inmiddels zouden zijn ontslagen wegens meerdere geweldsincidenten, is door verweerder op zitting weersproken. Dit is niet betwist door eiser. Ook het door één van de brandwachten opgelopen letsel komt niet overeen met de eiser betoogde gang van zaken. De overgelegde verklaringen van derden leiden ook niet tot de conclusie dat de verslaglegging van het COa niet juist is. Daarbij is van belang dat de verklaringen van de conciërge en de teamleidster een weergave betreffen van de situatie na het incident. De verklaring van een medeleerling gaat weliswaar over de toedracht van het incident, maar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de verslaglegging door het COa. Daarbij betrekt de rechtbank dat die verklaring een belangrijk element- de aanwezigheid van het kettingslot – van het incident onvermeld laat. Naar het oordeel van de rechtbank is het incident dan ook terecht aangemerkt als een incident met zeer grote impact en heeft het COa hierin terecht aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in strijd is met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb. Eiser stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Hij heeft alleen kunnen verklaren dat hij de handelingen niet heeft verricht. Eiser voert verder aan dat het besluit ook niet zorgvuldig is genomen, omdat de duur van de maatregel in het besluit niet is opgenomen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet op de verslaglegging in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze ten aanzien van het incident en de plaatsing in de HTL naar voren heeft kunnen brengen. Dat hij daarbij niet in de gelegenheid zou zijn gesteld te verklaren wat er zijns inziens was gebeurd, is niet gebleken.
4.2.
De stelling van eiser dat de duur van de maatregel onvoldoende duidelijk is nu de duur niet is opgenomen in het besluit, treft geen doel. Weliswaar is de duur niet opgenomen in de maatregel, maar in de bij het besluit behorende bijlage 2 is wel uiteengezet dat eiser in beginsel voor vier weken plus één intakeweek en maximaal twaalf weken plus één intakeweek in het HTL-programma wordt geplaatst. De (maximale) duur is dan ook voldoende duidelijk.
Is plaatsing in de HTL vrijheidsontneming?
5. Eiser betoogt dat de ophouding op de HTL-locatie in Hoogeveen kan worden aangemerkt als gevangenhouding en daardoor in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Het ophouden op een HTL-locatie is niet beschreven in artikel 5, lid 1, van het EVRM. Eiser voert verder aan dat er sprake is van strijd met artikel 5, lid 3, van het EVRM, omdat eiser niet onverwijld is voorgeleid aan een rechter of een andere magistraat.
5.1.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 september 2024 [2] waarin is geoordeeld dat overplaatsing naar de HTL een vergaande inperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormt, maar geen vrijheidsontneming is in de zin van artikel 5 EVRM. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om af te wijken van het oordeel van de Afdeling.
Is er sprake van een schending van het ne bis idem beginsel?
6. Eiser betoogt dat in strijd wordt gehandeld met het ne bis idem-beginsel. Eiser voert aan dat hij dubbel wordt bestraft, aangezien hij voor hetzelfde feit zowel door de IND als door de rechtbank wordt gestraft. Eiser heeft daarbij ook nog een dagvaarding ontvangen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De minister heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Is er sprake van een discriminatoire behandeling?
7. Eiser betoogt dat in strijd wordt gehandeld met het verbod van discriminatie. Er wordt nu onderscheid gemaakt doordat eiser als statushouder in een AZC verblijft, terwijl als hij daar niet zou verblijven, hij niet in een HTL zou kunnen worden geplaatst.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat sprake is van een discriminatoire behandeling. Eiser heeft (als statushouder) recht op opvang. Omdat hij terwijl hij nog niet is uitgestroomd de huisregels in het AZC heeft overtreden met een incident van zeer grote impact wordt hem nu tijdelijk opvang geboden in de HTL. Daarbij is geen sprake van een verschillende behandeling van gelijke gevallen. Dat personen die niet in een AZC verblijven in een situatie als deze niet worden geplaatst in een HTL, leidt niet tot een andere conclusie. Dat zijn immers, doordat die personen niet in een AZC verblijven, geen gelijke gevallen.

Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel

8. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 3 januari 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/20130. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.42141.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.
3.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.