ECLI:NL:RBDHA:2025:9568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL24.50118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Somalisch kind van een statushouder met betrekking tot de Dublinverordening en de risico's bij terugkeer naar Somalië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalisch kind tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De moeder van eiser had op 27 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd op 9 december 2024 afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 februari 2025, waarbij de moeder van eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak in een vergelijkbare zaak van de moeder en zussen van eiser.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De minister heeft gesteld dat eiser geen verblijfsvergunning asiel kan krijgen, omdat hij niet in aanmerking komt voor bescherming. De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen reëel risico loopt bij terugkeer naar Somalië, ondanks de zorgen over rekrutering door Al Shabaab en de humanitaire situatie in het land. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van eiser als minderjarige voldoende zijn meegewogen en dat de minister niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag in stand gehouden en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken en is openbaar gemaakt op 26 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50118
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2021. Op 27 december 2022 heeft de moeder van eiser voor hem een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 9 december 2024 (het bestreden besluit) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [moeder] (de moeder van eiser), de gemachtigde van eiser, A. Ahmed als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden in afwachting van de uitspraak in de zaak van de moeder en zussen van eiser. De gemachtigde van eiser heeft deze uitspraak (met zaaknummer NL24.50114) aan het dossier toegevoegd op 15 april 2025. De minister en de gemachtigde van eiser hebben op 13 mei 2025 schriftelijk hun zienswijze gegeven op wat deze uitspraak betekent voor de zaak van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De moeder van eiser heeft op 21 augustus 2021 voor het eerst in Nederland een asielaanvraag ingediend, mede namens haar vier minderjarige dochters. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 8 september 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij in Cyprus internationale bescherming genieten.
5. Op 27 december 2022 heeft de moeder van eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, mede namens haar vijf minderjarige kinderen (inclusief eiser). Voor de moeder en de vier zussen van eiser was dit een opvolgende aanvraag, voor eiser een eerste aanvraag.
6. Op 26 juli 2024 heeft de minister aan de gemachtigde van eiser een brief gestuurd. De minister licht daarin toe dat eiser geen status heeft in Cyprus en dat zijn asielaanvraag daarom niet niet-ontvankelijk kan worden verklaard (en dus in behandeling moet worden genomen). Volgens de minister zullen eiser en zijn moeder niet gescheiden worden als eiser bij Cyprus geclaimd wordt op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Daarvoor is echter wel schriftelijke toestemming van de moeder van eiser nodig. De minister verzoekt de moeder van eiser daarom in de brief om binnen twee weken een toestemmingsverklaring in te vullen. Uit het dossier blijkt dat de moeder van eiser dit heeft geweigerd.
7. De minister heeft vervolgens bij besluit van 9 december 2024 de opvolgende aanvraag van de moeder en zussen van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Op dezelfde dag heeft de minister de aanvraag van eiser met het bestreden besluit afgewezen als ongegrond.
8. In het bestreden besluit heeft de minister het standpunt ingenomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De minister volgt niet dat eiser gevaar zal ondervinden van Al Shabaab en dat hij door andere Somalische autoriteiten zal worden gediscrimineerd. Volgens de minister komt eiser ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier. De minister volgt het beroep van eiser op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet. De minister wijst er daartoe op dat eiser het gezinsleven met zijn moeder en zussen kan voortzetten op Cyprus, gelet op artikel 6, derde lid van de Dublinverordening, en dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag worden gegaan dat Cyprus het belang van het kind niet zal schaden. De minister ziet ook geen aanleiding om eiser uitstel van vertrek te geven om medische redenen, en draagt eiser op om binnen vier weken te vertrekken naar Somalië.

Wordt eiser van zijn moeder en zussen gescheiden?

9. Eiser betoogt dat het bestreden besluit als gevolg heeft dat hij van zijn moeder en zussen gescheiden wordt. Volgens eiser klopt het niet dat hij met hen mee kan naar Cyprus. Er is namelijk niet voldaan aan het toestemmingsvereiste in artikel 9 van de Dublinverordening. Ook heeft eiser geen verblijfstitel in Cyprus en heeft hij daar geen asielaanvraag lopen. Volgens eiser is daarom sprake van strijd met artikel 8 van het EVRM, en heeft de minister ook – in strijd met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 11 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:487 – het belang van hem als minderjarige niet concreet vastgesteld en meegewogen. Bovendien dient hij volgens de minister terug te keren naar Somalië. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er is immers geen contact meer met de vader van eiser, en eiser heeft verder geen familie in Somalië. Eiser zal dan in een weeshuis terecht komen. Eiser wijst op het Algemeen ambtsbericht over Somalië van maart 2025, p. 103, waaruit onder meer blijkt dat misbruik binnen deze instellingen wijdverbreid is.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat de minister niet voornemens is om eiser van zijn moeder en zussen te scheiden. Dat heeft de minister ook op de zitting en in de schriftelijke reactie van 13 mei 2025 bevestigd. De minister heeft op de zitting erkend dat de Dublinverordening niet op eiser van toepassing is, zodat daaruit voor Cyprus geen verplichting volgt om eiser over te nemen. De minister heeft er echter terecht op gewezen dat Cyprus wél meer in het algemeen gehouden is aan de Europese regels over de belangen van het kind en de eenheid van het gezin. De minister mocht er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Cyprus zich aan deze regels zal houden. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat hij, omdat hij geen verblijfstitel of lopende asielaanvraag in Cyprus heeft, door de Cypriotische autoriteiten niet zal worden toegelaten en daar geen verblijf bij zijn moeder en zussen zal kunnen krijgen. Verder hoeft eiser niet alleen naar Somalië terug te keren. De minister heeft op de zitting toegelicht dat er een terugkeerverplichting is opgenomen, maar dat dit niet wil zeggen dat eiser gedwongen wordt uitgezet. Het is een keuze voor de moeder van eiser of eiser mee naar Cyprus gaat of dat ze gezamenlijk naar Somalië gaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, en dat ook de belangen van eiser als minderjarige voldoende zijn vastgesteld en meegewogen. De beroepsgronden van eiser, voor zover die gaan over terugkeer naar Somalië als alleenstaande minderjarige en over de scheiding van het gezin, treffen dus geen doel.

De situatie voor eiser in [plaats 1]

11. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser voert daartoe aan dat hij risico loopt om gedwongen gerekruteerd te worden door Al Shabaab. Uit het rapport “Country Guidance Somalia 2022” van EUAA blijkt onder meer dat kinderen van 12-24 jaar de grootste groep gerekruteerde personen uitmaken. Uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van december 2021 blijkt dat er bij de rekrutering door Al Shabaab sprake is van een escalatieladder. Verder blijkt uit het rapport “Country Guidance Somalia 2023” van EUAA onder meer dat Al Shabaab verantwoordelijk is voor 192 van de 194 gevallen van kinderontvoering met het oog op rekrutering. Wat betreft de situatie in [plaats 1] (het gebied waar de moeder van eiser vandaan komt) merkt eiser op dat hij daar niet veilig is. Uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van december 2021 blijkt namelijk dat er ook aanvallen en veiligheidsincidenten waren in [plaats 1] , en dat gedwongen rekrutering ook buiten de territoria van Al Shabaab voorkomt. Verder heeft eiser in zijn reactie van 13 mei 2025 aangevoerd dat uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van maart 2025 blijkt dat de humanitaire situatie voor kinderen in Somalië slecht is. Dat blijkt ook uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van juni 2023, waarin onder meer is vermeld dat kinderen snel in een situatie terecht kunnen komen waarin zij worden uitgebuit en misbruikt en dat kinderen van minderheden bijzonder kwetsbaar zijn. Eiser vreest dat hij als lid van de minderheidsgroep Rahaweyn slachtoffer zal worden van discriminatie.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij terugkeer naar [plaats 1] geen reëel risico loopt op ernstige schade. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit het Algemeen ambtsbericht over Somalië van juni 2023 (p. 12 en 91) blijkt dat [plaats 1] niet onder controle van Al Shabaab staat, maar onder controle van de federale autoriteiten. Dat uit de informatie die eiser heeft overgelegd blijkt dat er ook incidenten en aanvallen waren in [plaats 1] en dat rekrutering ook buiten de territoria van Al Shabaab voorkomt, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt. Uit het arrest van het HvJEU van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843) volgt dat de individuele status en persoonlijke situatie van betrokkene ook een rol kunnen spelen bij de beoordeling of sprake is van een reëel risico op ernstige schade. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat eiser geen concrete omstandigheden naar voren heeft gebracht, waaruit blijkt dat hij een groter risico loopt om in de negatieve belangstelling van Al Shabaab te geraken. Dat eiser een kind is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser op dit moment nog maar 3 jaar is, en dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat kinderen op zo’n jonge leeftijd al gerekruteerd worden. Dat uit de informatie die eiser in zijn reactie van 13 mei 2025 heeft aangehaald blijkt dat de humanitaire situatie voor kinderen in Somalië slecht is, acht de rechtbank ook onvoldoende concreet. Verder mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor discriminatie. De minister heeft daartoe onder meer terecht opgemerkt dat uit de verklaringen van eisers moeder blijkt dat zij en haar dochters geen discriminatie hebben ondervonden, en dat de vader van eiser met name uitgescholden is (en niet dat hij vanwege zijn stamafkomst een mindere positie had in de maatschappij). De beroepsgrond slaagt niet.

De situatie voor eiser in Cyprus

13. Eiser voert aan dat hij - als hij met zijn moeder en zussen wordt overgedragen aan Cyprus - terecht zal komen in een situatie van zeer verregaande deprivatie, als bedoeld in het arrest Jawo van het HvJEU van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218). Volgens eiser kan er ten aanzien van de Cypriotische autoriteiten niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19313). Eiser heeft ook een brief van 15 juli 2024 overgelegd, waaruit blijkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in een hoger beroepszaak (kenmerk: 202403478/1/V3) schriftelijke vragen heeft gesteld over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus. Eiser wijst ook op het AIDA-rapport over Cyprus van mei 2024 (update 2023), p. 145 en 146. Daaruit blijkt volgens eiser dat er voor asielzoekers die wachten op de verlenging van hun vergunning bepaalde rechten niet toegankelijk zijn, zoals het recht op gezondheidszorg en het recht op het openen van een bankrekening. Eiser betoogt dat dit voor zijn moeder en zussen het geval zal zijn, en al helemaal voor hem, nu hij nooit een vergunning heeft gehad.
14. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak in de zaak van de moeder en zussen van eiser heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat zij bij terugkeer terecht zullen komen in een situatie van zeer verregaande deprivatie. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat uit het dossier volgt dat de moeder van eiser haar asielaanvraag in [plaats 2] heeft ingediend en zij daarom volgens de minister als zij verlening aanvraagt niet hoeft te wachten. De minister heeft in die zaak ook toegelicht dat de moeder, wanneer zij een verlengingsaanvraag heeft ingediend, een afschrift ontvangt waarmee zij toegang krijgt tot basisrechten, zoals een bijstandsuitkering. Wel kan het moeilijk zijn om toegang te krijgen tot de gezondheidszorg of het openen van een bankrekening, maar volgens de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat het voor de moeder bij terugkeer naar Cyprus onmogelijk is om haar rechten te effectueren.
De rechtbank ziet in de zaak van eiser geen aanleiding om anders te oordelen. De uitspraak van rechtbank Den Haag en de schriftelijke vragen waar eiser naar heeft verwezen, zagen op de situatie van Dublinclaimanten. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie en positie van eiser, als minderjarig kind van een statushouder, niet één op één vergelijkbaar met die van een Dublinclaimant. De rechtbank merkt ook op dat de Afdeling in de zaak waarin vragen zijn gesteld uiteindelijk heeft geoordeeld dat ten aanzien van Cyprus kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (uitspraak van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1109). Verder heeft de minister er op de zitting terecht op gewezen dat uit het AIDA-rapport van mei 2024, p. 146, blijkt dat er een procedure is ingericht ter beoordeling van de beschermingsbehoefte van gezinsleden van statushouders. Uit deze passage blijkt dat er voornamelijk inwilligende besluiten zijn genomen voor minderjarige kinderen van statushouders. De rechtbank ziet in deze passage (en ook in het AIDA-rapport van april 2025, p. 165-167) geen aanknopingspunten dat eiser problemen zal ondervinden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.