ECLI:NL:RBDHA:2025:9305
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor minderjarige met verstandelijke beperking uit Syrië op basis van belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een verblijfsvergunning voor een minderjarige eiser uit Syrië. Eiser, die het syndroom van Down heeft, heeft een aanvraag ingediend om bij zijn oudere broer, die in Nederland verblijft op basis van een asielvergunning, te komen wonen. De aanvraag is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen, omdat er volgens de minister geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven en de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, maar heeft geoordeeld dat de minister terecht heeft geweigerd om de verblijfsvergunning toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van eiser. Eiser heeft geen sterke banden met Nederland en zijn ouders in Syrië zijn in staat om voor hem te zorgen, ondanks hun medische problemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.