ECLI:NL:RBDHA:2025:9289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken en de toetsing van de gronden voor detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 27 april 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. Eiser stelde dat hij langer dan zes uur was opgehouden zonder deugdelijke grondslag, wat volgens hem in strijd was met artikel 5 van het EVRM en andere relevante wetgeving. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had aangevoerd dat hij in aanmerking kwam voor een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19423
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Jankie),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Essebai. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser voert aan dat hij langer dan zes uur is opgehouden voor onderzoek in het strafrechtelijk voortraject. Op 26 april 2025 om 10.46 uur is het bevel gegeven om eiser op te houden voor onderzoek. Dit bevel liep af op 26 april 2025 om 16.46 uur. Na deze zes uur had er een bevel tot verlenging moeten worden afgegeven om eiser langer vast te houden voor onderzoek. Maar dit bevel ontbreekt. Het strafrechtelijk voortraject is dus ten einde gekomen om 16.46 uur. Eiser is diezelfde dag om 22.00 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie, wat zou betekenen dat hij langer dan vijf uur zonder grondslag heeft vastgezeten. Artikel 5 van het EVRM, artikel 6 van het Handvest en artikel 9 van het BUPO worden hierbij geschonden. Er is sprake van een verkapte vreemdelingenrechtelijke ophouding en dit maakt de maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 (de Afdeling) is het niet aan de bestuursrechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 20222 ziet op de vraag in hoeverre de vreemdelingenrechter ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel dient te toetsen en niet op de vraag of en in hoeverre het aan de vreemdelingenrechter is om toepassing van bevoegdheden uit andere wetten dan de Vreemdelingenwet 2000 te beoordelen. De rechtbank ziet daartoe grond in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juli 20233, waarin de Afdeling oordeelt dat de vreemdelingenrechter niet gaat over zaken tijdens de voorafgaande strafrechtelijke detentie en de verschillende handelingen tijdens het strafrechtelijke traject voorafgaand aan de inbewaringstelling. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

5. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
1. Bijvoorbeeld de uitspraak van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat hij geen strafblad heeft en niet eerder in detentie heeft gezeten. Hij zou Nederland zelfstandig binnen 24 uur kunnen verlaten en opvang kunnen regelen bij familie in België, Frankrijk of Spanje. Hij kan ook naar Oostenrijk vertrekken. De detentie is voor eiser onevenredig zwaar omdat hij veel stress krijgt.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de niet betwiste gronden van de maatregel en de motivering blijkt al dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Ten aanzien van de door eiser ervaren stress in detentie is er medische zorg in het detentiecentrum beschikbaar, die gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Zij leveren ook gespecialiseerde zorg voor mensen die moeite hebben met de inbewaringstelling. Eiser verklaart dat hij naar familie in België, Frankrijk of Spanje kan, maar hij dient terug te keren naar Oostenrijk. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.