In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 27 april 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. Eiser stelde dat hij langer dan zes uur was opgehouden zonder deugdelijke grondslag, wat volgens hem in strijd was met artikel 5 van het EVRM en andere relevante wetgeving. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 mei 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had aangevoerd dat hij in aanmerking kwam voor een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 13 mei 2025.