ECLI:NL:RBDHA:2025:9174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.11273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een burger van de Bondsrepubliek Duitsland, had beroep ingesteld tegen het besluit van 9 maart 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. Eiser stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in zijn uitzetting en dat er lichter middelen beschikbaar waren dan de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de zaak op 24 maart 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond van eiser werd verworpen, en de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.11273
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F.B. Dijkstra. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt burger van de Bondsrepubliek Duitsland te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
De bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de lichte grond 4d betwist.
De rechtbank oordeelt dat de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser beschikte tijdens de fouillering voor inbewaringstelling over € 58,92.Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over meer geld beschikt, zodat ook de lichte grond 4d hem terecht is tegengeworpen. De zware en lichte gronden waaruit volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij stelt daartoe dat de minister eerder dan op 17 maart 2025 een laissez-passer (lp) bij de Duitse autoriteiten had moeten aanvragen om ervoor te zorgen dat de duur van eisers bewaring zo kort mogelijk zou blijven.
5. De rechtbank stelt vast dat de minister op 11 maart 2025 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Dit vertrekgesprek is een relevante uitzettingshandeling. De minister heeft dus binnen drie dagen een eerste uitzettingshandeling uitgevoerd, dat is op tijd. De rechtbank merkt wel op dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister pas onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de voorgenomen uitzetting zodra hij bekend is met de uitzettingsdatum.1 Hoewel de minister in dit geval op 12 maart 2025 aan het OM om toestemming heeft gevraagd en op 17 maart 2025 de lp-aanvraag heeft verzonden, is de rechtbank van oordeel dat de minister, gegeven het met eiser op 11 maart 2025 gevoerde vertrekgesprek, voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.

Lichter middel

6. Eiser voert verder aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Volgens eiser beschikt hij over voldoende middelen van bestaan en kan hij zelfstandig terugkeren naar Duitsland.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om een lichter middel op te leggen. Gelet op de feitelijke gronden en motivering van de gronden bestaat er een duidelijk risico dat eiser zich onttrekt aan het toezicht en/of zijn vertrek belemmert of ontwijkt. Uit de maatregel van bewaring volgt dat zelfstandig vertrek ook niet wordt verwacht, omdat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze motivering kan de rechtbank volgen.. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219 en van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:700.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.