Overwegingen
1. Nu met het bestreden besluit alsnog op de asielaanvraag van eiser is beslist, heeft eiser geen belang meer bij beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dat beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2006 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 1 maart 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser stelt tot vier keer toe te zijn benaderd door een man van Al Intiqali, die hem probeerde te verleiden om zich bij hen aan te sluiten. Bij de vierde benadering is hem gevraagd wat hij ervan zou vinden als hij met hen mee zou gaan naar het front. Eiser vreest daarom bij terugkeer naar Jemen voor gedwongen rekrutering of de dood.
3. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser is volgens verweerder niet aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Jemen individueel of als gevolg van willekeurig geweld een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan ernstige schade. Verweerder heeft daarbij overwogen dat niet is gebleken dat eiser is gerekruteerd door Al Intiqali. In Jemen is geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten opzichte van andere Jemenitische burgers een hoger risico loopt om hieraan te worden blootgesteld.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt allereerst dat het beleid van verweerder ten aanzien van Jemen niet langer actueel is en onvoldoende rekening houdt met de verslechterde situatie aldaar. Eiser stelt onder verwijzing naar algemene landeninformatie dat door het conflict een humanitaire crisis is ontstaan. Als gevolg van deze verslechterde omstandigheden, met name de onrustige situatie in het Midden-Oosten, is sprake van een artikel 15c-situatie. Daarnaast vindt eiser dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen specifiek en reëel risico op ernstige schade loopt. Hij meent dit risico wel te lopen omdat hij bij terugkeer naar Jemen gedwongen wordt om toe te treden tot een gewelddadige groepering. Hij wijst op de rekruteringsbrief die bij de zienswijze is overgelegd. Bureau Documenten heeft een neutraal advies gegeven over dit document. Eiser verzoekt dan ook om de behandeling van het beroep uit te stellen zodat een contra-expertise kan worden uitgevoerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Een vreemdeling kan (op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste en ten tweede, van de Vw) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk bij terugkeer naar zijn land van herkomst persoonlijk een reëel risico loopt op ernstige schade.
6. Verweerder heeft niet ten onrechte geoordeeld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit eisers verklaringen volgt niet dat sprake is geweest van dwang om zich aan te sluiten bij Al-Intiqali. Uit de verklaringen van eiser blijkt ook niet dat mogelijke consequenties zijn uitgesproken indien eiser zou weigeren zich aan te sluiten. Van de door eiser overgelegde rekruteringsbrief staat de authenticiteit niet vast. Bovendien is de schriftelijke oproep om zich aan te sluiten blijkens de datering van de brief gedaan vóór het vertrek van eiser uit Jemen en wijkt deze dus als zodanig af van de verklaringen van eiser waarin hij alleen heeft verteld over persoonlijke ontmoetingen met vertegenwoordiger van Al-Intiqali. Voor zover eiser met verwijzing naar algemene landeninformatie heeft gesteld dat het in Jemen ook voorkomt dat sociaal-economische omstandigheden dwingen tot aansluiting bij gewapende groepen, overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft geconcretiseerd waarom daarvan in zijn geval sprake zou zijn.
7. Een vreemdeling kan verder (op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Deze bepaling is de omzetting naar nationaal recht van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.De hierin beschreven algemene veiligheidssituatie wordt in de praktijk geduid als ‘een 15c-situatie’.
8. Verweerder heeft zijn landenbeleid voor Jemen in dat verband vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc.Ten tijde van het bestreden besluit werd daarbij een hoge mate van willekeurig geweld (minder uitzonderlijke situatie) aangenomen. Het was volgens verweerder daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken waarom juist hij specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van het willekeurige geweld.
Sinds 6 februari 2025wordt in genoemde paragraaf gesproken over een relatief hoger niveau van willekeurig geweld. Een vreemdeling uit Jemen moet op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk maken dat de omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en dat juist hij specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico loopt.
9. Uit het landenbeleid van verweerder, het bestreden besluit en verweerders standpunt ter zitting volgt dat volgens hem in Jemen geen sprake is van een situatie waarin moet worden aangenomen dat een vreemdeling enkel en alleen door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank vindt met eiser dat verweerder dit niet voldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft bij de beoordeling van dit risico namelijk niet op inzichtelijke wijze beoordeeld welke invloed de strijdende partijen in Jemen hebben op de slechte humanitaire situatie in dat land. Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen.
10. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt dat wanneer erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. In de landeninformatie die door eiser is aangehaaldzijn aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de huidige slechte humanitaire situatie in Jemen grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict, dat de situatie verslechtert, en dat een en ander mede een direct gevolg is van het handelen van de strijdende partijen. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiser bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank verwijst ook naar haar uitspraak van 15 januari 2025.
11. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig genoeg tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd (artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb). Gelet op het door verweerder uit te voeren aanvullend onderzoek ziet de rechtbank aanleiding om te volstaan met de vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht aan verweerder om opnieuw op de aanvraag te beslissen.
12. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden voor het laten uitvoeren van een contra-expertise.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedraagt op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht € 2.267,50. Allereerst wordt € 453,50 toegekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroepschrift oorspronkelijk alleen zag op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast wordt € 1.814 (twee punten van € 907 met wegingsfactor 1) toegekend voor de inhoudelijke beroepsgronden tegen het genomen besluit en de deelname aan de zitting.