ECLI:NL:RBDHA:2025:9065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Egyptische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 7 april 2025, waarin de minister hem op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in bewaring had gesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 april 2025, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat de identiteit van de eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de minister aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de rechtsmiddelenclausule in het bestreden besluit niet onrechtmatig was, ondanks dat deze incorrect was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16321
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ifzaren. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
De grondslag van de ophouding
2. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Uit het proces-verbaal van ophouding van 7 april 2025 blijkt dat zijn vingerafdrukken al waren herkend in de BVID-zuil. Bovendien was zijn vreemdelingenrechtelijke status al bekend door middel van het aan hem op 26 juli 2024 opgelegde terugkeerbesluit. Omdat er dus geen reden was om te twijfelen aan de identiteit van eiser had hij moeten worden opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw.
3. De rechtbank oordeelt dat eiser is opgehouden op de juiste grondslag. Uit het proces-verbaal van ophouding van 7 april 2025 volgt dat eiser is opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending en dat hij ten tijde van de ophouding niet beschikte over een identiteitsbewijs op grond waarvan zijn identiteit kon worden vastgesteld. Daardoor kon op dat moment de identiteit van eiser niet onmiddellijk worden vastgesteld. De minister is volgens vaste rechtspraak niet verplicht de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling tot uitgangspunt te nemen.1 Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt ook dat daadwerkelijk onderzoek is gedaan naar de identiteit van eiser, onder meer door de systemen en registers te raadplegen. Eiser is dus terecht opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Dat hij eerder in juli 2024 op basis van dezelfde personalia een terugkeerbesluit heeft gekregen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit dit besluit blijkt dat hij destijds ook al niet in het bezit was van een paspoort en ook overigens niet is gebleken dat zijn identiteit toen aan de hand van een geldig identiteitsdocument is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
De informatieplicht
4. Eiser voert verder aan dat eiser bij zijn inbewaringstelling onvoldoende is geïnformeerd over zijn rechten. Er is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 15 november 20232 en 24 juli 20243. Anders dan ten tijde van die uitspraak is er inmiddels een formulier ontwikkeld waarop de toepasselijke gronden zijn aangekruist in de taal die eiser verstaat. Volgens eiser is dit formulier echter nog steeds niet goed opgesteld. Het in het Arabisch gestelde formulier vermeldt namelijk terecht dat eiser recht heeft op gratis rechtsbijstand, maar wekt de onterechte suggestie dat eiser het beroep tegen zijn inbewaringstelling moet indienen middels een advocaat. Dat is onjuist; eiser kan immers ook in persoon procederen. Hierbij wijst eiser op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025.4 De te maken belangenafweging dient in het nadeel van de minister uit te vallen, aldus eiser.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aan de informatieplicht voldaan. Artikel 5.3 van het Vb bepaalt dat eiser bij het opleggen van de maatregel op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten. In dit geval is een informatiefolder in de Arabische taal aan eiser uitgereikt met daarin aangekruist de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden. In voormelde uitspraak van 18 februari 2025 is vermeld dat in de Arabische versie van deze folder zou staan: “U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit dient u met uw advocaat te bespreken.”. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee is geïnformeerd over dat hij beroep tegen de maatregel kan instellen. Het feit dat, ervan uitgaand dat de hiervoor weergegeven vertaling juist is, de formulering wellicht nog wat duidelijker had gekund, betekent niet dat de minister niet heeft voldaan aan het vereiste van artikel 5.3 van het Vb. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat daarover in rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s- Hertogenbosch, van 17 maart 20255 is overwogen en neemt deze overweging over. De beroepsgrond slaagt niet.

De rechtsmiddelenclausule

6. Eiser voert aan dat de rechtsmiddelenclausule die is vermeld in het bestreden besluit incorrect is, althans dat deze niet van toepassing is op het bestreden besluit. De minister erkent dat de verkeerder rechtsmiddelenclausule is vermeld op het bestreden besluit.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 25 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:134.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de rechtsmiddelenclausule die is vermeld in het bestreden besluit incorrect is. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit het bestreden besluit op zich niet onrechtmatig. Eiser heeft binnen één dag en op correcte wijze beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Niet gebleken is dan ook dat eiser door de onjuiste rechtsmiddelenclausule in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

8. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist de zware grond 3i. Ter zitting heeft de minister deze grond prijsgegeven. Eiser heeft de overige zware gronden niet betwist. Deze gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.