ECLI:NL:RBDHA:2025:9055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4292 en NL25.4298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Jezidi's uit Irak na wijziging van het beleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 mei 2025, zijn de asielaanvragen van een gezin van Jezidi's uit Irak afgewezen. De eisers, die op 13 juni 2022 asiel hebben aangevraagd, zijn van mening dat de afwijzing onterecht is, omdat zij vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen beoordeeld en geconcludeerd dat de minister van Asiel en Migratie de aanvragen terecht als ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de asielmotieven van de eisers niet leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Irak, hoewel onrustig, niet automatisch leidt tot een risico op ernstige schade voor Jezidi's. De rechtbank heeft ook de wijziging van het beleid van de minister in aanmerking genomen, waarbij Jezidi's niet langer als kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk een reëel risico lopen op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Irak. De uitspraak bevestigt dat de aanvragen van de eisers terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4292 en NL25.4298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer 1]
en

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer 2]
gezamenlijk eisers,
en hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1],
V-nummer: [nummer 3]
[minderjarige 2],
V-nummer: [nummer 4]
[minderjarige 3],
V-nummer: [nummer 5]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: R.R. de Groot).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Eisers zijn het niet eens met deze afwijzing. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvragen in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben op 13 juni 2022, mede namens hun minderjarige kinderen, een asielaanvraag ingediend. Op 17 oktober 2023 is door eiser een geldige ingebrekestelling verstuurd waarna de minister niet binnen twee weken heeft beslist. Bij uitspraak van
27 maart 2024 heeft de minister acht weken de tijd gekregen om alsnog op de asielaanvraag van eiser te besluiten.
2.1.
Op 25 oktober 2024 heeft eiser nogmaals een beroep niet tijdig ingediend, omdat er nog steeds niet op zijn aanvraag was beslist. Deze rechtbank heeft het beroep op
30 december 2024 gegrond verklaard en de minister vier weken de tijd gegeven om op de aanvraag van eiser te besluiten.
2.2.
De minister heeft met de bestreden besluiten van 6 januari 2025 de aanvragen van eisers en hun minderjarige kinderen afgewezen als ongegrond. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.3.
De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mr. M. pater, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers, D.A.H. Ahmed als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit en behoren tot de Jezidi bevolkingsgroep. Eisers woonden in Sinune, dit ligt in de Sinjar regio in Irak. In 2014 hebben zij de aanval door ISIS op Sinjar meegemaakt. Tijdens deze aanval zijn zij naar de Sinjar berg gevlucht, waar zij enkele nachten zonder eten en drinken hebben verbleven. Toen eisers de berg verlieten is er op hen geschoten. Eisers zijn toen naar Duhok in de Koerdische Autonome Regio (KAR) gebracht. Eisers zijn vanuit daar naar Sharia gegaan, waar zij van 2014 tot 2017 bij de oom van eiser hebben verbleven. In 2017 zijn eisers teruggekeerd naar Sinune. De situatie in Sinune werd echter steeds slechter. Er waren gevechten tussen verschillende groeperingen en later begonnen de bombardementen. Eisers werden daarnaast als Jezidi vanwege hun geloof onderdrukt in Irak. Zo zijn eisers bedreigd door zowel de Arabieren als de Koerden en alles wat met Jezidi’s te maken heeft wordt als haram beschouwd. Eisers lopen als Jezidi’s het risico om opgepakt, gemarteld en gedood te worden. Eisers voelen zich niet veilig in Sinune en zijn in mei 2022 gevlucht uit Irak. Eisers vrezen bij terugkeer voor hun leven en dat van hun kinderen.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eisers bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • algehele situatie voor Jezidi in Irak en
  • dat eisers beschoten zijn tijdens hun vlucht naar de bergen.
De minister stelt zich op het standpunt dat de asielmotieven geloofwaardig zijn, maar dat hieruit niet volgt dat eisers een gegronde vrees voor vervolging hebben of een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer. De minister concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond.
5. Eisers stellen dat de minister in strijd handelt met het rechtzekerheidsbeginsel, het
vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur door de asielaanvragen van eisers dusdanig lang te laten liggen. Het beleid is ongunstig gewijzigd voor eisers en hierdoor zijn de rechten van eisers op een vergunning bemoeilijkt en gefrustreerd. Op het moment dat eisers de aanvragen deden werden Jezidi’s nog aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Eisers zouden op basis van het vorig beleid dan ook een verblijfsvergunning hebben gekregen. Eisers hebben tweemaal een beroep niet tijdig ingediend voordat de minister, na de wijzing van het beleid jegens Jezidi in juli 2024, een besluit nam op 6 januari 2025. Eisers stellen verder dat uit het ambtsbericht Irak van november 2023 blijkt dat de situatie in Sinjar dusdanig onveilig is, dat dit kan leiden tot ernstige schade voor eisers op grond van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Daarnaast kunnen eisers niet terugkeren naar Sinune omdat, zo hebben eisers ter zitting toegelicht, de woning van eisers is verwoest. Er woont nog wel familie in Sinune, maar ook zij moeten vaak vluchten omdat het daar onveilig is. De kans is dan ook groot dat eisers bij terugkeer in een vluchtelingenkamp in de KAR terecht zullen komen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat eisers als Jezidi terug kunnen keren naar de KAR. Daartoe verwijzen eisers naar een uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 van deze rechtbank [1] .Verder heeft de minister onvoldoende meegewogen dat de houding van andere bevolkingsgroepen tegenover Jezidi nog steeds zeer negatief is waardoor het in zijn algemeenheid niet veilig is voor eisers om terug te keren naar hun woonplaats. Daarbij stellen eisers dat ze voldoende hebben aangevoerd waarom het voor hen persoonlijk als Jezidi in Irak niet veilig is om terug te keren.
Strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
6. Voorop staat dat als uitgangspunt heeft te gelden dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is geen bijzondere omstandigheid waardoor van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. [2] Ook in de combinatie van het gewijzigde strengere beleid en het niet tijdig beslissen door de minister ziet de rechtbank, anders dan in de uitspraak waar eiser naar verwijst [3] , geen aanleiding om dit als een bijzondere omstandigheid aan te merken aan de hand waarvan van het uitgangspunt van toepassing van het geldende recht moet worden afgeweken. Wanneer dit wel het geval zou zijn zou de minister immers elke keer bij wijziging van beleid, wanneer niet binnen de beslistermijn wordt besloten, moeten kijken of het oude beleid gunstiger was en zo ja dit oude beleid moeten toepassen. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit lange tijd op zich heeft laten wachten, echter van het frustreren van de rechten van eisers is de rechtbank niet gebleken.
6.1.
In de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ziet de rechtbank geen grond om de minister op te dragen oud beleid toe te passen. Het rechtszekerheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel, gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur schrijven dat niet voor. Daarbij betekent het toepassen van het ten tijde van de aanvraag geldende beleid niet dat een vergunning automatisch zou worden verleend. Er zou nog steeds een beoordeling van het asielrelaas moeten plaatsvinden. Eisers kunnen op inhoudelijke gronden bepleiten dat de huidige situatie in het land van herkomst zich niet leent voor de beleidswijziging waartoe is besloten. Hierbij kunnen zij een beroep doen op landeninformatie, betogen dat de motivering voor de wijziging niet deugdelijk is en verwijzen naar rechtspraak van het EHRM. Eisers hebben dit ook gedaan. De daarbij ingebrachte argumenten zullen hierna besproken worden.
Vluchtelingschap
7. Bij besluit van 13 juni 2024, WBV 2024/12, inhoudende de wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft de minister het groepenbeleid gewijzigd, in die zin dat de voorheen gehanteerde “risicogroepen” en “kwetsbare minderheidsgroepen” zijn komen te vervallen en dat is overgestapt naar “risicoprofielen” voor zowel vluchtelingschap als subsidiaire bescherming. Tevens is het landgebonden beleid voor Irak gewijzigd, in die zin dat Jezidi’s niet langer worden aangemerkt als risicoprofiel (voorheen “kwetsbare minderheidsgroep”). Aan deze wijziging van het landgebonden beleid ligt in belangrijke mate ten grondslag dat IS inmiddels is verslagen en dat de (veiligheids)situatie in Irak door de minister op basis van het Algemeen ambtsbericht Irak van november 2023 bestendig genoeg is bevonden [4] . Het gewijzigde beleid is op 1 juli 2024 in werking getreden en bevat geen bepaling van overgangsrecht.
8. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat het enkel zijn van Jezidi geen gegronde vrees voor vervolging oplevert. Niet is gebleken dat Jezidi’s omwille van hun geloof of etniciteit in algemene zin worden blootgesteld aan vervolging. Hierbij heeft de minister kunnen verwijzen naar het gewijzigde beleid. De minister heeft verder kunnen overwegen dat de stelling van eisers dat zij onderdrukt en gediscrimineerd worden in Irak niet aannemelijk is gemaakt. De minister heeft geloofwaardig geacht dat eisers zijn beschoten en daarom zijn gevlucht, maar de minister heeft kunnen meewegen dat dit in 2014 heeft plaatsgevonden. Eisers zijn in 2017 teruggekeerd naar Sinune en hebben tot aan hun vertrek in mei 2022 in Sinune gewoond. De minister heeft kunnen overwegen dat eisers geen voorvallen hebben aangevoerd die na 2014 hebben plaatsgevonden waaruit blijkt dat zij zo ernstig in hun bestaansmogelijkheden zijn beperkt, waardoor het onmogelijk is geweest voor hen om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Zo hebben eisers in Irak onderwijs genoten, konden zij de Jezidische feestdagen vieren en hebben zij toegang gehad tot de medische zorg. De minister heeft zich, gelet op het voorgaande, dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
9. De rechtbank volgt eisers verder niet in de stelling dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers bij terugkeer naar de KAR geen gegronde vrees hebben voor vervolging. De enkele stelling van eisers op zitting dat zij niet kunnen terugkeren naar Sinune omdat hun woning is verwoest, hun familie in Sinune regelmatig moet vluchten en eisers hierdoor mogelijk alsnog naar een vluchtelingenkamp in de KAR moeten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de minister eveneens had moeten beoordelen of terugkeer naar de KAR mogelijk is. Eisers hebben immers vanaf 2017 in Sinune verbleven en uit hetgeen op zitting naar voren is gekomen blijkt dat er nog familie van eisers in Sinune woont. De rechtbank ziet, nu eisers voor vertrek niet in de KAR verbleven en niet is gebleken dat zij daar naartoe zouden moeten bij terugkeer, dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft dat terugkeer naar de KAR mogelijk is. Van terugkeer naar de KAR is immers geen sprake.
Artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn
10. De minister heeft overwogen dat het feit dat eisers uit Irak komen, op zichzelf niet genoeg is om een risico op ernstige schade aan te nemen. Wat betreft de vrees voor de algehele situatie in Irak neemt de minister aan dat er geen sprake is van één van de gradaties van willekeurig geweld waarbij, ongeacht de individuele omstandigheden van de vreemdeling, sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Ook hebben eisers volgens de minister met hun verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk een reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer. Ten aanzien van de aanval door ISIS in Sinjar in 2014 en de stelling van eisers dat de angst voor IS nog steeds actueel is, heeft de minister in de beschikking opgemerkt dat die aanval niet ter discussie staat, dat de Jezidi gemeenschap hieronder heeft geleden en dat die aanval ook invloed heeft gehad op eisers. Niet is gebleken dat eisers later problemen hebben gekregen met IS. Eisers zijn in 2017 immers weer teruggekeerd naar hun woonplaats en hebben hier tot aan hun vertrek in 2022 verbleven. Hoewel eisers nog steeds bang zijn, zijn er in de afgelopen 10 jaar geen gebeurtenissen geweest waaruit blijkt dat zij persoonlijk risico lopen op ernstige schade bij terugkeer. De algemene informatie over Jezidi’s waar eisers naar verwijzen ziet daarbij niet op hun persoonlijke situatie. Eisers stellen dat het onnavolgbaar is dat in het nieuwe beleid wordt aangenomen dat Jezidi’s geen gevaar lopen bij terugkeer. Zoals eisers hebben aangevoerd is er sprake van een achtergestelde positie van Jezidi’s in de maatschappij, ontbreekt bescherming door de autoriteiten, zijn er Turkse luchtaanvallen en problemen voor ontheemden. Ten aanzien van deze stellingen heeft de minister overwogen dat, hoewel de bronnen waarnaar eisers verwijzen blijk geven van slechte omstandigheden en de situatie in de Sinjar regio niet gemakkelijk is, daaruit geen persoonlijk risico voor eisers blijkt.
10.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Algemeen ambtsbericht en uit de bronnen waarnaar eisers hebben verwezen blijkt dat er nog steeds sprake is van een onrustige situatie, maar niet kan worden geconcludeerd dat Jezidi’s automatisch een reëel risico lopen op ernstige schade of vervolging. Ook blijkt niet dat sprake is van een zodanige mate van willekeurig geweld, dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uit het ambtsbericht blijkt dat Jezidisme een erkende religie is en dat er geen indicaties zijn voor vervolging uitsluitend vanwege afkomst of religie, al is er nog steeds sprake van discriminatie en marginalisering van Jezidi’s. Verder blijkt dat er initiatieven zijn van de federale autoriteiten om Jezidi’s te laten terugkeren naar Sinjar. De minister heeft in dit kader kunnen overwegen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk een risico op ernstige schade zullen lopen. Eisers zijn in 2014 beschoten, maar zijn in 2017 teruggekeerd naar hun woonplaats en hebben tot hun vertrek in 2022 in Sinune kunnen verblijven. De minister heeft zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat hieruit niet volgt dat eisers een reëel risico lopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM of artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn als zij terugkeren naar Irak. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande heeft de minister de aanvragen terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaargemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158.
4.Zie hiervoor de Kamerbrief van 27 mei 2024, 19637, nr. 3252.