In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 22 mei 2025, is het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Het terugkeerbesluit, dat op 27 februari 2024 aan de gemachtigde van eiser is verzonden, is door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd heeft gehandeld met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat derdelanders die vóór 4 maart 2024 tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, niet eerder dan deze datum een terugkeerbesluit opgelegd mochten krijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat het terugkeerbesluit vóór deze datum is opgelegd. Eiser krijgt gelijk en de rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.