ECLI:NL:RBDHA:2025:8950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van niet-geloofwaardige identiteit, nationaliteit en herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser behandeld. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 2007, heeft op 12 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag is door de Minister van Asiel en Migratie op 30 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat verweerder twijfels had over de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing in stand kan blijven. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank concludeert dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet voldoende heeft onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat de verklaringen van eiser inconsistent en niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft tijdens het verhoor bij de AVIM verklaard dat hij minderjarig is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De rechtbank wijst erop dat eiser niet consistent heeft verklaard over zijn leeftijd en nationaliteit, en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn asielmotieven te onderbouwen.

De rechtbank oordeelt verder dat de afwijzing van de asielaanvraag op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 terecht is, en dat de opgelegde vertrektermijn van nul dagen en het inreisverbod voor twee jaar gerechtvaardigd zijn. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en geloofwaardige verklaringen in asielprocedures en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om zijn identiteit en herkomst te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Ulutas).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 12 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2007, van Eritrese nationaliteit te zijn en te behoren tot de Tigrinja bevolkingsgroep. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit van 30 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is door zijn moeder met twee jongens, genaamd [naam 2] en [naam 3] , meegestuurd om te vluchten uit Eritrea voor de militaire dienstplicht. Eiser heeft samen met deze twee jongens Eritrea illegaal verlaten. Eiser heeft bezwaar tegen het vervullen van de militaire dienstplicht, omdat zijn wens is om gewoon een baan te hebben en dit in Eritrea niet kan vanwege de trainingen en de verplichte dienstplicht. Eiser kan niet terugkeren naar Eritrea omdat hij dan in militaire dienst moet.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Illegale uitreis uit vrees voor toekomstige dienstplicht.
8. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Verweerder heeft eisers asielrelaas daarom niet verder inhoudelijk beoordeeld.
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit 30 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw, omdat eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit.
De beroepsgronden
10. Eiser betoogt, kort gezegd, dat verweerder hem ten onrechte niet volgt in zijn opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Hij voert verder aan dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en, in het verlengde hiervan, ten onrechte een vertrektermijn van nul dagen heeft opgelegd en hieraan een inreisverbod heeft verbonden.
De beoordeling door de rechtbank
Identiteit, nationaliteit en herkomst
11. Eiser heeft zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Verweerder heeft daarom beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw (de verklaringen vormen geen samenhangend en aannemelijk geheel) en artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw (eiser kan in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd).
12. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3992) heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, overwogen dat als verweerder twijfels heeft over de minderjarigheid van een vreemdeling, als vertrekpunt de presumptie van minderjarigheid geldt. Dat betekent dat verweerder dan van het vermoeden moet uitgaan dat de vreemdeling minderjarig is en deze vreemdeling als minderjarige moet behandelen. Het is dan aan verweerder om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Verweerder zal dan nader onderzoek moeten doen, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als verweerder na dat onderzoek toch tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en hij ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is, dan zal hij dat moeten motiveren. Bij dit onderzoek zal verweerder ook moeten samenwerken met de vreemdeling. Daarbij moet verweerder rekening houden met de belangen van het kind bedoeld in artikel 24 van het EU Handvest en artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag, en vreemdelingen bij het ontbreken van bewijsmateriaal onder bepaalde omstandigheden het voordeel van de twijfel geven.
13. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 verder overwogen dat als verweerder een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat aantreft, waaruit volgt dat de vreemdeling meerderjarig is, hij die bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling mag betrekken en daaraan gewicht mag toekennen. Verweerder zal dan steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Daarbij zal verweerder zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. Als een leeftijdsregistratie is gebaseerd op een brondocument of een medisch leeftijdsonderzoek, dan zal hij hierover navraag moeten doen bij de betreffende lidstaat en nader moeten toelichten waarom hij daaraan al dan niet een bepaalde waarde hecht. Als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, dan zal verweerder moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze afwijking in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Verweerder zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Verweerder moet bij deze beoordeling ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen, zoals officiële en onofficiële identificerende documenten en/of verklaringen van voogden van Nidos, betrekken.
Het verhoor bij de AVIM en het aanmeldgehoor
14. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in Nederland verklaard dat hij is geboren op [geboortedatum] 2007. Hij stelt dus minderjarig te zijn. Dat betekent dat verweerder van het vermoeden moet uitgaan dat eiser minderjarig is en eiser als minderjarige moest behandelen. Het is dan aan verweerder om het vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Omdat eiser minderjarig stelde te zijn en hij dit niet kon aantonen met bewijsmiddelen, heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden. De AVIM heeft geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. Dat, zoals eiser betoogt, de conclusies van de AVIM buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat tijdens het gehoor bij de AVIM het belang van het kind onvoldoende in acht is genomen, volgt de rechtbank niet. Uit het verslag van het gehoor bij de AVIM volgt niet dat het gehoor op een zodanige manier is verlopen of tijdens het gehoor dusdanige vragen zijn gesteld dat moet worden geoordeeld dat het gehoor kind-onvriendelijk was. Verder betekent de presumptie van minderjarigheid, zoals verweerder niet ten onrechte heeft overwogen, niet dat eisers verklaringen kritiekloos moeten worden aanvaard of dat hem geen kritische vragen mogen worden gesteld. Verder volgt uit het proces-verbaal van het verhoor bij de AVIM afdoende waarom is geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De AVIM heeft bij deze conclusie niet alleen de verklaringen van eiser betrokken, maar ook zijn lichamelijke kenmerken en zijn gedrag. De rechtbank overweegt verder, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, dat artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verweerder niet verplicht tot een medisch leeftijdsonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om een medisch leeftijdsonderzoek aan te bieden.
15. De omstandigheid dat tijdens het verhoor bij de AVIM geen gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk, betekent ook niet dat het verslag van het verhoor bij de AVIM buiten beschouwing moet worden gelaten. Op grond van artikel van 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv
)maken onder andere de IND en de politie uitsluitend gebruik van beëdigde tolken (registertolken) of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf als het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid van artikel 28 van de Wbtv met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
16. Uit jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1395), volgt dat artikel 28, derde lid, van de Wbtv voor de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in dat lid vermelde redenen moet zijn.
17. Niet in geschil is dat tijdens het verhoor bij de AVIM op 12 augustus 2023 geen gebruik is gemaakt van een registertolk en dat een duidelijke reden hiervoor niet in het verslag van het verhoor, het voornemen of het besluit is vastgelegd. Verweerder heeft daarmee niet gemotiveerd waarom de inzet van een niet-registertolk was gerechtvaardigd tijdens dat verhoor. Dat maakt dat sprake is van een gebrek. De rechtbank zal het bestreden besluit echter niet vernietigen maar het gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat er geen gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk, omdat deze op dat moment niet beschikbaar was. Niet is gebleken dat eiser tijdens het verhoor bij de AVIM de niet-registertolk niet heeft kunnen verstaan of dat de tolk hem niet heeft begrepen. Eiser heeft geen correcties en aanvullingen over dit gehoor ingediend en heeft ook in de zienswijze bijvoorbeeld niets opgemerkt over het verhoor bij de AVIM.
18. De omstandigheid dat tijdens het verhoor bij de AVIM (evenals bij het aanmeldgehoor AMV) geen medewerker van de wettelijk vertegenwoordiger van eiser (stichting Nidos) aanwezig was, leidt niet tot het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser zonder aanwezigheid van stichting Nidos te horen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat stichting Nidos dagelijks een lijst krijgt toegestuurd met minderjarigen die worden gehoord, zoals dat ook is vermeld in Werkinstructie 2023/6 Leeftijdsbepaling. Het is verweerder niet bekend waarom er niemand van stichting Nidos aanwezig was. Verweerder heeft stichting Nidos dus in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn.
19. Na het aanmeldgehoor is geoordeeld dat er twijfel bestaat over eisers leeftijd. Verweerder heeft vervolgens een aanvullend onderzoek in Italië uitgezet. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiser in Italië geregistreerd staat als Abel Abraha, geboortedatum 12 maart 2001, met de Ethiopische nationaliteit. Hoewel verweerder het (kleine) verschil in de geregistreerde namen niet aan eiser tegenwerpt, wijst verweerder er terecht op dat eisers geboortedatum en nationaliteit in Italië en Nederland niet overeenkomen.
Eisers verklaringen over de registratie in Italië
20. Eiser heeft over de leeftijdsregistratie in Italië verklaard dat deze registratie alleen is gebaseerd op een verklaring. Verweerder heeft, in lijn met de Afdelingsuitspraak van 9 oktober 2024, geïnformeerd onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd en heeft voldoende gemotiveerd dat eisers verklaringen over de registratie in Italië tegenstrijdig en niet plausibel zijn. Eiser heeft tijdens het gehoor bij de AVIM verklaard dat hij verschillende leeftijden en soms de Ethiopische nationaliteit heeft opgegeven bij de registraties in Italië en Frankrijk (p. 4). Tijdens het aanmeldgehoor AMV (p. 4 en 11) en het aanvullend gehoor (p. 7) heeft hij echter verklaard dat dat een andere jongen hem in Italië registreerde. Ook heeft eiser tijdens het aanvullend gehoor (p. 11 en 12) verklaard dat hij er pas in Nederland achter kwam dat hij in Italië geregistreerd stond als Ethiopiër, dat hij dit niet zelf heeft gedaan en dat hij dit niet wist. Verweerder stelt terecht dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn. Eiser heeft immers enerzijds verklaard dat hij zichzelf in Italië en Frankrijk heeft geregistreerd met verschillende leeftijden en soms de Ethiopische nationaliteit, terwijl hij later heeft verklaard dat een andere jongen dit voor hem heeft gedaan. Overigens heeft eiser in het aanmeldgehoor (p. 11) ook verklaard dat de volwassen man (en dus niet jongen) met wie hij reisde hem als volwassene heeft aangemeld. Van eiser mocht worden verwacht dat hij hier consistent over kan verklaren. Verweerder stelt niet ten onrechte dat, nu eiser niet consistent heeft verklaard, dit de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnt.
21. Verweerder stelt verder niet ten onrechte dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de registratie in Italië niet juist is. Dat eiser, zoals hij tijdens het aanvullend gehoor (p. 7) heeft verklaard, de taal niet sprak en daardoor de andere jongen hem liet registreren, heeft verweerder geen afdoende verklaring hoeven vinden voor de afwijkende registratie. Hetzelfde geldt voor eisers verklaring (aanvullend gehoor p. 7) dat hij door een registratie als meerderjarige kon doorreizen. Het is eisers eigen verantwoordelijkheid om correcte en consistente gegevens aan te leveren. Eiser had, zoals verweerder niet ten onrechte vindt, aan de autoriteiten of aan de jongen die hem registreerde, kunnen vragen naar de registratie. Verweerder meent verder niet ten onrechte dat eiser geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij in Italië is geregistreerd met de Ethiopische nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat hij niet weet waarom de andere jongen heeft gezegd dat hij uit Ethiopië komt en dat hij enkel vermoedt dat deze jongen zijn eigen nationaliteit heeft opgegeven (aanvullend gehoor, p. 6 en 7). Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het eiser is aan te rekenen dat hij niet controleerde hoe de andere jongen hem registreerde. Eiser is immers zelf verantwoordelijk voor een correcte registratie van zijn gegevens.
Eisers verklaringen over zijn gestelde minderjarigheid
22. Verweerder vindt niet ten onrechte dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn gestelde minderjarige leeftijd. Zo heeft eiser op de vraag tijdens het gehoor door de AVIM (p. 4) waarom geloofd moet worden dat hij minderjarig is, geantwoord: ‘Ik wil naar school, waarom zou ik dan liegen?’ en ‘Hier vind ik de beste school’. Verweerder vindt niet ten onrechte dat dit geen plausibele verklaring is om eisers gestelde minderjarigheid aannemelijk te maken, omdat een meerderjarige wellicht ook naar school wil. Zoals de rechtbank eerder, onder overweging 14 al heeft overwogen, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat tijdens het gehoor bij de AVIM het belang van het kind onvoldoende in acht is genomen. Van eiser mocht worden verwacht dat hij concreter kon verklaren over zijn gestelde minderjarigheid.
Eisers verklaringen over zijn herkomst
23. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn herkomst. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor (p. 5) verklaard dat hij is geboren in Omhajer, Eritrea, en dat hij hier tot zijn vlucht in 2014 heeft gewoond. Eiser kon omliggende plaatsen, gebedshuizen, scholen, een begraafplaats en de rivier noemen (aanmeldgehoor p. 5 en 6). Hoewel eiser deze (algemene) aspecten heeft genoemd, kan deze informatie afkomstig zijn van andere bronnen en bevatten deze verklaringen geen persoonlijke details over eisers eigen ervaring. Verweerder heeft daarom ook verdiepende vragen over eisers herkomst gesteld. Op de vraag of de kerk een klok heeft, een toren of juist een plat dak heeft eiser verklaard dat hij dit niet weet. Hetzelfde geldt voor de vraag of de kerk een begraafplaats had. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij de kerk in die tijd heeft bezocht voor lessen (aanmeldgehoor AMV, p. 6 en aanvullend gehoor, p. 9). Er mocht daarom van eiser worden verwacht dat hij grote kenmerken van deze kerk kon benoemen. Verweerder werpt eiser verder niet ten onrechte tegen dat hij zijn favoriete Eritrese gerecht niet kan benoemen en dat hij geen herinneringen heeft wat betreft het vieren van feestdagen in Eritrea (aanvullend gehoor, p. 9). Nu eiser een deel van zijn kindertijd in Eritrea stelt te hebben gewoond en de vragen gaan over onderwerpen van het dagelijks leven van een kind, mag worden verwacht dat hij deze vragen over zijn herkomst grotendeels kon beantwoorden. Ook als eiser in de periode waarnaar werd gevraagd nog jong was, sprake is van een gebrek aan scholing en herinneringen kunnen vervagen, leidt dit niet tot een ander oordeel, omdat de vragen zo gesteld zijn dat ze aansluiten bij eisers referentiekader en ook te beantwoorden zijn voor kinderen (aanvullend gehoor p. 8). Verwacht mocht worden dat eiser specifiekere informatie kon verstrekken dan hij heeft gedaan. Uit het advies van MediFirst van 30 april 2024 blijkt ook niet dat er een medische oorzaak ten grondslag ligt aan de summiere verklaringen van eiser.
24. Verweerder vindt verder niet ten onrechte dat eiser ook nauwelijks heeft kunnen verklaren over zijn reis van Eritrea naar Ethiopië en de oversteek van de grensrivier (nader gehoor p. 10, 11, 15 en aanvullend gehoor p. 4 en 5). Nu dit belangrijke gebeurtenissen zijn geweest en eiser heeft verklaard dit zelf te hebben meegemaakt, mag worden verwacht dat hij hierover enige verklaringen kon afleggen. De vragen die zijn gesteld kunnen ook geschikt worden geacht voor eisers leeftijd, zoals het beschrijven van opvallende kenmerken of situaties. De stelling dat eiser zich niets meer kan herinneren van zijn tijd in Eritrea (aanvullend gehoor p. 9), betekent niet dat dit niet van hem mag worden verwacht.
Eisers verklaringen over zijn verblijf in vluchtelingenkampen
25. Verweerder vindt terecht dat eisers verklaringen over zijn verblijf in vluchtelingenkampen tegenstrijdig zijn. Eiser heeft tijdens het gehoor bij de AVIM (p. 3) verklaard dat hij in vluchtelingenkampen in Ethiopië en Sudan heeft verbleven. Tijdens het aanmeldgehoor AMV (p. 13 en 14) heeft hij echter verklaard dat hij nooit bescherming heeft gezocht bij een VN-organisatie of in een VN-vluchtelingenkamp in Ethiopië en Sudan heeft verbleven. Verweerder vindt niet ten onrechte dat deze tegenstrijdige verklaringen twijfels oproepen aan de betrouwbaarheid van eisers verklaringen. Nu eiser tijdens het aanmeldgehoor AMV heeft ontkend in een vluchtelingenkamp te hebben verbleven, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om hierover door te vragen of bij VN-organisaties na te gaan hoe eiser daar staat geregistreerd.
Conclusie identiteit, nationaliteit en herkomst
26. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder eisers identiteit, nationaliteit en herkomst niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft eiser daarom niet ten onrechte niet gevolgd in zijn verklaring dat hij is geboren op [geboortedatum] 2007 en de Eritrese nationaliteit heeft. Verweerder vindt niet ten onrechte dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen (artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw). Verder vindt verweerder niet ten onrechte dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd (artikel 31, zesde lid, onder e, van de Vw). Het verschil tussen de in Nederland opgegeven gegevens en de registratie in Italië betekent immers dat hij in één of beide landen valse gegevens heeft opgegeven.
Kennelijk ongegrond, terugkeerbesluit en inreisverbod
27. Gelet op het voorgaande stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser verweerder heeft misleid over zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder kon de asielaanvraag van eiser daarom afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw en in het verlengde daarvan een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen opleggen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitvaardigen .

Conclusie en gevolgen

28. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Gelet op het onder 17 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank wél aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van de beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000