In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 mei 2025, is het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, een derdelander met een V-nummer, had beroep aangetekend omdat de minister hem een terugkeerbesluit had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die voor de oorlog in Oekraïne tijdelijk verblijf hadden, eerder mocht eindigen dan die van Oekraïners en staatlozen. De bescherming voor deze derdelanders eindigde op 4 maart 2024, wat betekent dat zij vanaf die datum geen recht meer hebben op verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister het terugkeerbesluit vóór deze datum heeft opgelegd, wat in strijd is met de eerdere uitspraken van de Afdeling. Daarom is het beroep gegrond verklaard en het terugkeerbesluit vernietigd. De minister is tevens veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,00.