ECLI:NL:RBDHA:2025:8891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
NL24.44326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar aan een vreemdeling met een geweldsdelict

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen een opgelegd inreisverbod van tien jaar beoordeeld. Eiser, die eerder veroordeeld is voor een geweldsdelict, heeft in oktober 2024 een zwaar inreisverbod opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, wat de basis vormt voor het inreisverbod. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser deze bedreiging vormen, en dat de eerdere veroordelingen van eiser, waaronder voor geweld, zwaar meewegen in de beslissing. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen actuele bedreiging vormt en dat de duur van het inreisverbod onterecht is, maar de rechtbank verwerpt deze argumenten. De rechtbank concludeert dat de minister op juiste wijze heeft gehandeld en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem opgelegde inreisverbod.
1.1.
Bij beschikking van 2 oktober 2023 is besloten eiser geen verblijfsvergunning asiel toe te kennen. Eiser heeft wel uitstel van vertrek gekregen, totdat ambtshalve aan artikel 64 Vw zou zijn getoetst. Op 14 juni 2024 heeft de Vreemdelingenpolitie Rotterdam het voorstel gedaan een inreisverbod aan eiser op te leggen. Op 2 augustus 2024 is besloten dat aan eiser geen uitstel op grond van artikel 64 Vw toekomt. Tevens werd eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
1.2.
Op 15 oktober 2024 is besloten een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar aan eiser op te leggen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het opleggen van het inreisverbod aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
4. Eiser meent dat hij geen actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De duur van het inreisverbod zou daarom ex. art. 6.5a, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten hoogste twee jaar mogen duren. Eiser is in totaal twee keer veroordeeld voor winkeldiefstal en een keer voor zakkenrollerij. Echter is eiser maar één keer veroordeeld voor een geweldsdelict. Eiser meent dat op basis van dit geweldsdelict niet kan worden geoordeeld dat uitgegaan kan worden van een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft inzicht getoond in dat wat hij heeft gedaan niet goed is.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2015, [1] van 2 juni 2016 [2] en van 4 juli 2017 [3] , in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., [4] volgt dat voor de uitvaardiging van een inreisverbod voor de duur van meer dan twee jaar [5] minstens is vereist dat het persoonlijk gedrag van een vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister dient bij de beoordeling of daarvan sprake is, alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. De minister moet het resultaat van dit onderzoek laten blijken uit de motivering van het besluit. [6] Indien een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een inreisverbod omstandigheden aanvoert op grond waarvan volgens hem geen sprake is van een gevaar voor de openbare orde, moet de minister aanvullend motiveren waarom die omstandigheden niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de persoonlijke gedragingen van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. De minister heeft in haar oordeel de aard en ernst van het door eiser gepleegd geweldsdelict betrokken, evenals de gevolgen van dit strafbare feit voor de samenleving. Eiser heeft in de strafzaak geen verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en alhoewel eiser bij de Vreemdelingenpolitie heeft verklaard terecht te zijn veroordeeld, staat dit niet in de weg aan de conclusie van de minister dat eiser een actuele dreiging vormt. Voorts heeft de minister verwezen naar andere strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser ten tijde van het opleggen van het inreisverbod nog een voldoende actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde uitging.
Moment van opleggen inreisverbod en vrijwillige vertrektermijn
5. Eiser stelt dat op het moment dat de minister het terugkeerbesluit aan eiser oplegde al duidelijk was dat eiser veroordeeld was voor een geweldsmisdrijf. Toch heeft de minister aan eiser een vrijwillige vertrektermijn gegeven van vier weken. Omdat eiser gedurende de gehele vrijwillige vertrektermijn in strafdetentie heeft gezeten, wordt hem ten onrechte verweten geen gehoor te hebben gegeven aan zijn vrijwillige vertrektermijn.
5.1.
Bovendien volgt volgens eiser uit het enkele tijdsverloop niet dat er nu, gelet op de openbare orde, wel aanleiding is om aan eiser een zwaar inreisverbod op te leggen, terwijl bij het nemen van het terugkeerbesluit de feiten en omstandigheden kennelijk nog geen aanleiding gaven om af te zien van een vertrektermijn. Sinds het terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn de omstandigheden verder niet gewijzigd. Gelet hierop had verweerder nader moeten motiveren waarom aan eiser nu een zwaar inreisverbod wordt opgelegd.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de strafrechtelijke detentie van eiser geen betrekking heeft op de toepassing van vreemdelingenrechtelijke wet- en regelgeving en voor rekening en risico van de vreemdeling komt. Dat eiser vanwege zijn strafrechtelijke detentie niet onmiddellijk gevolg heeft kunnen geven aan het terugkeerbesluit schort de vertrektermijn daarom niet op en de minister heeft eiser dan ook kunnen tegenwerpen geen gehoor te hebben gegeven aan zijn vertrekplicht. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij de nodige inspanningen verricht om zijn terugkeer te bevorderen gedurende de strafrechtelijke detentie. [7] Daarvan is niet gebleken en de rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
5.3.
In zoverre eiser betoogt dat de minister nu geen zwaar inreisverbod kan opleggen, of dat dit nader gemotiveerd had moeten worden, omdat ten tijde van het terugkeerbesluit de vertrektermijn niet is onthouden, overweegt de rechtbank dat het gaat om aparte besluiten die op hun eigen merites moeten worden beoordeeld. De rechtbank volstaat dan ook met een verwijzing naar r.o. 4.2 en de conclusie dat de minister niet ten onrechte stelt dat er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden
6. Eiser stelt dat in het bestreden besluit ten onrechte wordt overwogen dat er geen aanleiding is om op grond van persoonlijke omstandigheden van eiser af te zien van het inreisverbod. Dit is er met name in gelegen dat eiser in Nederland nog steeds onder behandeling van een cardioloog staat. In het bestreden besluit wordt alleen overwogen dat de medische omstandigheden niet in de weg staan aan terugkeer zonder daarbij rekening te houden met de gevolgen van een inreisverbod voor 10 jaren. Er zou dan wel een behandelingsmogelijkheid zijn in Marokko, maar eiser meent dat dit niet het geval is. Een inreisverbod voor de duur van 10 jaren, anders dan een terugkeerbesluit, zorgt ervoor dat eiser de aankomende 10 jaren niet naar Nederland dan wel een andere plek op Europees grondgebied kan reizen voor medische behandeling. Hier is in het bestreden besluit onvoldoende rekening mee gehouden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat in de vorige artikel 64-procedure reeds is vastgesteld dat de behandeling en zorg die eiser nodig heeft aanwezig is in Marokko. De grond dat het inreisverbod onevenredig nadelig voor eiser uitpakt omdat hij in de toekomst moet terugkeren naar Nederland of een ander EU-land slaagt dan ook niet. Voorts overweegt de rechtbank dat indien eiser naar aanleiding van zijn inmiddels ingediende nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, het inreisverbod nog niet in werking zal treden. Immers, deze treedt pas in werking op het moment dat eiser het grondgebied van de Europese Unie verlaat. In het enkele feit dat eiser een nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek heeft ingediend en in de niet nader onderbouwde stelling dat de zorg die eiser nodig heeft niet beschikbaar is in Marokko, ziet de minister terecht geen aanleiding om af te zien van het inreisverbod voor de duur van tien jaren.
Duur inreisverbod
7. Eiser meent dat onvoldoende is gemotiveerd waarom aan hem een inreisverbod voor de duur van 10 jaren - op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb - is opgelegd en geen toepassing is gegeven aan artikel 6.5a, derde of vierde lid, Vb. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling. [8] In deze uitspraak wordt overwogen dat niet enkel om de reden dat sprake is van een werkelijke actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving een inreisverbod voor de duur van tien jaar kan worden uitgevaardigd. Gelet hierop had de minister nader moeten motiveren waarom in het geval van eiser een zwaar inreisverbod wordt uitgevaardigd voor de duur van 10 jaren.
7.1.
De minister is van mening dat onderhavige zaak niet onder het toepassingsbereik valt van de uitspraak waar eiser naar verwijst. Uit de uitspraak volgt dat niet telkens wanneer sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging zonder meer overgegaan kan worden tot het uitvaardigen van een inreisverbod voor de duur van tien jaar. Indien sprake is van één van de vier gronden die expliciet staan vermeld in het vijfde lid van artikel 6.5a Vb hoeft de minister niet nader te motiveren waarom een inreisverbod voor de duur van tien jaar wordt opgelegd. In alle andere gevallen waarin sprake is van een bedreiging voor de openbare orde maar waarop het derde en vierde lid van artikel 6.5a Vb ook van toepassing zijn, dient de minister nader te motiveren waarom niet wordt volstaan met het uitvaardigen van een inreisverbod voor een kortere duur op grond van het derde of vierde lid van artikel 6.5a Vb. Een veroordeling voor een geweldsdelict is één van de gronden die wel expliciet staan vermeld in het vijfde lid van artikel 6.5a Vb. Nu zich één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden voordoet en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, is terecht een inreisverbod voor de duur van tien jaar op grond van het vijfde lid van artikel 6.5a Vb uitgevaardigd.
7.2.
De rechtbank overweegt dat zowel het vierde als vijfde lid van artikel 6.5a Vb op de situatie van eiser van toepassing zijn. Eiser is immers veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer (vierde lid onder a) en eiser is eveneens veroordeeld naar aanleiding van een geweldsdelict (vijfde lid onder a). In de uitspraak waarnaar eiser verwijst heeft de Afdeling overwogen dat niet telkens wanneer sprake is van een dergelijke werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging als bedoeld in die uitspraak, alleen al om die reden een inreisverbod met een duur van tien jaar mag uitvaardigen. Dat artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb 2000, anders dan het derde en vierde lid van die bepaling, een niet-limitatieve opsomming bevat, wat blijkt uit de woorden ‘onder meer’, is daarvoor onvoldoende. Alle in artikel 6.5a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vb vermelde gronden voor een inreisverbod dat langer duurt dan twee jaren, houden immers verband met de openbare orde en een dergelijke uitleg is in strijd met de tekst van artikel 6.5a van het Vb, in het bijzonder het derde en vierde lid van die bepaling.
7.3.
In het geval van eiser, anders dan in de zaak waar eiser naar verwijst, is het delict waar eiser voor is veroordeeld expliciet genoemd in de opsomming van artikel 6.5a, vijfde lid, onder a, Vb. De rechtbank is van oordeel dat uit die expliciete benoeming volgt dat in algemene zin door de minister kan worden aangenomen dat hij bij een geweldsdelict, bevoegd is om met toepassing van art. 6.5a, vijfde lid, Vb een inreisverbod voor de duur van tien jaar op te leggen. De rechtbank overweegt dat bij de uitoefening van die bevoegdheid altijd bijzondere en persoonlijke omstandigheden moeten worden meegewogen, maar dit heeft de minister, zoals uiteengezet in r.o. 6.1., op juiste wijze gedaan. De minister heeft daarom kunnen overgaan tot het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb en heeft dit met haar verwijzing naar de vermelding van de relevantie van een geweldsmisdrijf in dat artikel en de motivering met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van eiser bovendien afdoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1550.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1725.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377.
5.Op grond van, respectievelijk, artikel 6.5a, derde, vierde of vijfde lid, Vb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:89, onder 2.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2012 met als nummer 201200612/1/V3 onder rechtsoverweging 2.7.2.2.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4687.