ECLI:NL:RBDHA:2025:8526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL24.13874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel na asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft een asielaanvraag ingediend en is het niet eens met de ingangsdatum die door de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. D. Gökcan, is vastgesteld op 29 mei 2023. Eiser stelt dat de ingangsdatum moet zijn 19 mei 2023, de datum waarop hij zich in het Aanmeldcentrum in Ter Apel heeft gemeld, zoals blijkt uit de overgelegde loopbrief.

De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Na de reactie van de minister heeft eiser ook schriftelijk gereageerd. De rechtbank heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden, omdat partijen hiervan hebben afgezien.

De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet correct heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat eiser zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, wat op 19 mei 2023 was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 19 mei 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13874

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [2] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [3] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling. [4]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 5 maart 2024 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 29 mei 2023. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 19 mei 2023. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Dat blijkt uit ook uit de overgelegde loopbrief, afgegeven op 19 mei 2023.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat niet langer in geschil is dat 19 mei 2023 de datum is waarop eiser zijn asielwens heeft geuit. Daarmee dient die datum te gelden als de ingangsdatum van de verleende vergunning. De minister verzoekt de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 19 mei 2023, en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte/de vernietigde gedeelten van het besluit/de besluiten. [5]
Ingangsdatum
5. De rechtbank stelt vast dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [6] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. In dit geval blijkt dat uit de loopbrief. Eiser heeft op 19 mei 2023, de datum van de loopbrief, zijn asielwens kenbaar gemaakt. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank vernietigt het besluit, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met een wettelijke bepaling. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 19 mei 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [7]
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.360,50. [8] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 5 maart 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 29 mei 2023;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 19 mei 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 maart 2024, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid van deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
4.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
7.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift, en een half punt voor de door de rechtbank gevraagde schriftelijke reactie ( Afdelingsuitspraak van 25 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1876) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.