ECLI:NL:RBDHA:2025:837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48586
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Afwijzing op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 22 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft echter op 4 december 2024 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen het besluit van de minister toegelicht. Eiser betoogde dat Kroatië niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij daar te maken heeft gehad met mishandelingen en bedreigingen. Hij voerde aan dat zijn broer rechtmatig in Nederland verblijft en dat er een hechte band tussen hen bestaat, wat volgens hem een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening rechtvaardigt.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelde vast dat er geen gedocumenteerde gevallen zijn van pushbacks van Dublinclaimanten in Kroatië. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser en zijn broer niet voldoen aan de definitie van 'gezinslid' zoals bedoeld in de Dublinverordening, waardoor een beroep op artikel 9 niet mogelijk is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en hem geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48586

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Akkaya),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijssen).

Inleiding

Bij besluit van 4 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
De rechtbank heeft beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 22 mei 2024 asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname van eiser gedaan. Kroatië heeft, na heroverweging, dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich met dat besluit niet verenigen. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is sprake van pushbacks, mishandelingen en bedreigingen in Kroatië. Ook eiser heeft hier mee te maken gehad in Kroatië, ondanks dat hij in dat land geregistreerd is als minderjarige. Dat eiser nu gecontroleerd zal worden overgedragen op grond van de Dublinverordening is niet relevant. Eiser doet verder een beroep op de artikelen 9 en 17 van de Dublinverordening. Zijn broer heeft rechtmatig verblijf in Nederland. Er is sprake van een hechte band tussen eiser en zijn broer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in het algemeen of in zijn specifieke geval niet kan en dat in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Hij heeft geen andere informatie overgelegd dan al door de Afdeling is beoordeeld in haar uitspraken. Zo blijkt volgens de Afdeling uit de bekende landeninformatie niet dat Dublinclaimanten in Kroatië onderhevig zijn aan pushbacks, omdat hiervan geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling op basis van deze informatie heeft gedaan.
6. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Alleen gezinsleden kunnen een beroep doen op dat artikel. Verweerder heeft in dat verband terecht betoogd dat eiser en zijn broer niet voldoen aan de definitie van 'gezinslid' als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening.
7. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Hoewel het voorstelbaar is dat eiser en zijn broer graag dichtbij elkaar willen wonen in Nederland, is dit op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan verweerder had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2014.
3.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, nadien bevestigd in haar uitspraak van 11 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4576.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.