ECLI:NL:RBDHA:2025:831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.40503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend op 11 mei 2024. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2024 een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de rechtsgevolgen van het bestreden besluit werden opgeschort en eiser niet mocht worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië onmenselijk en vernederend is behandeld, wat hem zou moeten vrijstellen van de overdracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40503

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 20 november 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort en dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep is beslist. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1965 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 11 mei 2024 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 22 april 2024 in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [2] de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. Op 25 juni 2024 heeft Kroatië het verzoek geaccepteerd, op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Hiermee staat de verantwoordelijkheid van Kroatië vast.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet van hem kan verwachten dat hij naar Kroatië terug moet keren voor het inhoudelijk behandelen van zijn verzoek om internationale bescherming, gezien hetgeen hem voor zijn komst naar Nederland in Kroatië is overkomen en door de autoriteiten van Kroatië is aangedaan. Zo is hij aangehouden in de auto, vernederd, mishandeld en beroofd. Daarnaast kon destijds niet van hem worden verwacht dat hij hierover zou klagen bij de Kroatische autoriteiten. Overdracht getuigt van bijzondere hardheid, nu hij door diezelfde autoriteiten onmenselijk en vernederend is behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] . Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 2021 [4] en een brief van het COA overgelegd. Het voorgaande had verweerder aanleiding moeten geven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. De Afdeling [5] heeft op 9 oktober 2024 [6] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. Het is aan eiser om aan de hand van objectieve informatie aannemelijk te maken dat in het geval van Kroatië aanleiding bestaat om jegens hem niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De onmenselijke en vernederende ervaringen die eiser stelt zelf te hebben meegemaakt, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië was ingereisd. Eiser zal echter terugkeren als Dublincaimant. Eiser heeft niet met landeninformatie onderbouwd dat Dublinclaimanten, die gereguleerd worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht aan Kroatië een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als eiser eerder in Kroatië heeft meegemaakt. De enkele situatie dat in de uitspraak van 21 oktober 2024 is geoordeeld dat getwijfeld kan worden aan de Afdelingsuitspraak is onvoldoende om daarin mee te gaan. Ook de brief van het COA doet hier niet aan af.
7. Verder heeft Kroatië met het claimakkoord van 25 juni 2024 gegarandeerd eisers (opvolgende) asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Indien eiser vindt dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Kroatië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Verweerder heeft in de genoemde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is namelijk niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken. Eisers persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn al beoordeeld in het kader van de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.