ECLI:NL:RBDHA:2025:8167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
NL25.4197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 28 januari 2025 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat het verzoek om schadevergoeding moest worden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende waren onderbouwd. De eiser had betoogd dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de inreis niet legaal was. De rechtbank vond ook dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom geen minder dwingende maatregel dan inbewaringstelling kon worden toegepast, ondanks de medische klachten van de eiser. De rechtbank wees erop dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De uitspraak werd gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, in aanwezigheid van griffier mr. M.W.M. Bankers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4197

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: J. Raaijmakers).

Procesverloop

In een besluit van 28 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Slimane De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De gronden van de maatregel van bewaring
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De minister heeft de zware gronden onder 3b en 3h tijdens de zitting laten vallen.
3. Eiser betwist de (overige) aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggende gronden. Ten aanzien van de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij wel degelijk op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Hij is namelijk met een laissez-passer (lp) vanuit Duitsland overgebracht naar Nederland. Dat hij eerder mogelijk niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, maakt dat volgens eiser niet anders, omdat bepalend is of op dit moment een onttrekkingsrisico bestaat. Ten aanzien van de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d voert eiser aan dat geen sprake is van een op de persoon toegespitste motivering van het onttrekkingsrisico. Hij wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829. De minister heeft volgens hem bovendien onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij heeft verklaard geen hulp nodig te hebben, zelfstandig te kunnen vertrekken, online te werken en een inkomen te hebben en ook in Spanje samen te wonen met zijn vriendin. Bij gebreke van een proces-verbaal van bevindingen/ophouding is niet te controleren of hij beschikt over financiële middelen en daarmee of hij beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende zijn om deze te kunnen dragen. De minister heeft de zware grond onder 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd onder verwijzing naar een illegale inreis in 2023. Bovendien kan zij ook worden gevolgd in het standpunt dat de recente overdracht door de Duitse autoriteiten met behulp van een lp evenmin als voorgeschreven wijze van binnenkomst kan worden beschouwd. Weliswaar lag aan die inreis een vervangend reisdocument ten grondslag, maar dat is afgegeven omdat eiser nog altijd niet over een identiteitsdocument beschikt. Daar komt bij dat deze inreis volgde op een vertrek van eiser naar Duitsland, terwijl hij gelet op het terugkeerbesluit dat op 14 april 2023 aan hem is opgelegd de verplichting had om terug te keren naar Marokko. Zoals volgt uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling kan bij de zware grond onder 3a in het algemeen worden volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijke juistheid van die zware grond geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een risico op onttrekken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een risico op onttrekking volgt is daarom niet vereist. Dit betreft een weerlegbaar rechtsvermoeden. Met dat wat eiser heeft aangevoerd is hij er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het rechtsvermoeden dat sprake is van een onttrekkingsrisico te weerleggen.
3.2.
De minister heeft ook de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet beschikt over een document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de omstandigheid dat eiser niet beschikt over een dergelijk document en ook niets heeft ondernomen om aan dat document te komen, volgt dat eiser niet voornemens is te vertrekken, waaruit een onttrekkingsrisico volgt. Verder staat eiser niet ingeschreven op een adres in de Basisregistratie personen (Brp) en blijkt uit de maatregel van bewaring dat eiser bij overdracht uit Duitsland de beschikking had over ongeveer 50 euro. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan laatstgenoemde informatie te twijfelen. Eiser voert weliswaar aan dat hij online werkt en over een inkomen beschikt, maar daarvoor ontbreekt elke onderbouwing. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring (ook) de gelegenheid gehad om toe te lichten dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar hij heeft er toen voor gekozen om geen antwoord te geven op de vragen die hem daarover zijn gesteld. De omstandigheid dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om zijn uitreis en het verblijf tot zijn uitreis te kunnen bekostigen maakt het, zoals de minister terecht aan eiser heeft tegengeworpen, onwaarschijnlijk hij uit eigen beweging zal vertrekken. Dat maakt dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiser niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats waar hij zich voor de minister beschikbaar houdt.
3.3.
De zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d en de daarbij gegeven motivering zijn reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgronden die eiser tegen de overige zware gronden heeft gericht behoeven daarom geen bespreking meer.
Het lichter middel
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om met een lichter middel dan inbewaringstelling te volstaan. Hij is van mening dat de minister niet kenbaar rekening heeft gehouden met al zijn medische klachten. Zo heeft de minister niet deugdelijk onderzocht welke medicatie eiser gebruikt voor zijn bloeddruk en diabetes. Ook is onvoldoende rekening gehouden met eisers depressieve klachten en met de omstandigheid dat de detentie het voor eiser onmogelijk maakt om zijn online werk te doen en bij zijn familie te zijn. Tot slot is de minister niet ingegaan op de stelling van eiser dat een enkelband in zijn geval effectief is. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309, en van 5 november 2015, 201505825/1/V3 en op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht en afdoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Daarvoor is allereerst van belang dat de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d en de daarbij gegeven motivering wijzen op een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat van legaal werk geen sprake kan zijn, omdat eiser illegaal in Nederland en Europa verblijft en ook dat zijn familie hem kan opzoeken in het detentiecentrum. De minister heeft bij het opleggen van de maatregel betrokken dat eiser heeft verklaard diabetes en een hoge bloeddruk te hebben en ook dat hij last heeft van psychische problemen. De minister kan worden gevolgd in het standpunt dat geen sprake is van medische omstandigheden die de inbewaringstelling belemmeren, omdat in het detentiecentrum een medische dienst aanwezig is en dat voor mensen met psychische problemen gespecialiseerde zorg aanwezig is. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Conclusie
5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan onrechtmatig moet worden geacht. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.O.Y. Elagab, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.M. Bankers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.