ECLI:NL:RBDHA:2025:816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.41974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Belarussische eiser wegens ongeloofwaardigheid van verklaringen en gebrek aan bewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 wordt het beroep van een Belarussische eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 5 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 22 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 6 december 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig zijn. De eiser stelt dat hij in Belarus wordt gezocht na een incident in een café, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De minister heeft terecht geoordeeld dat de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de vrees voor vervolging en dienstplicht niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn verklaringen ondersteunen en dat zijn verklaringen inconsistent zijn.

Daarnaast wordt ingegaan op de vraag of de minister voldoende rekening heeft gehouden met de medische klachten van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om een medisch onderzoek aan te bieden, gezien de aard van de opvolgende aanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om een medisch advies aan te vragen, omdat de eiser zijn klachten niet met recente medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie.

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn opvolgende asielaanvraag. Hij heeft op 5 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Belarussische nationaliteit en heeft in 2020 in een café een negatieve opmerking over de president gemaakt. Hierop ontstond een gevecht waarbij eiser een andere man mishandelde. De andere man bleek een politieagent te zijn wiens vader bij de [organisatie] werkt. Eiser vreest dat hij buitenproportioneel gestraft zal worden en dat zijn leven in gevaar is. Verder heeft hij verklaard dat hij is opgeroepen voor de militaire dienst, dat hij een geldboete heeft gekregen voor het ontduiken van de dienstplicht en dat zijn Belarussische nationaliteit wordt afgepakt omdat hij al (meer dan) vijf jaar niet in Belarus is geweest. Ook vreest hij voor een strafzaak omdat zijn ex-vrouw achterstallige alimentatie van hem wil eisen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) Dat eiser wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht, 3) Dienstplicht.
5.1.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Dat eiser wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht en dat hij dienstplichtig is, acht de minister ongeloofwaardig. Verder is eisers verklaring dat hij bij terugkeer naar Belarus vreest voor een strafzaak omdat zijn ex-vrouw alimentatie van hem eist niet als een relevant element aangemerkt door de minister omdat het niet in verband staat met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. De minister toetst dit element daarom niet als asielmotief. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met eisers lichamelijke en psychische klachten?
6. Eiser betoogt dat de minister tijdens het nader gehoor onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten. Eisers tegenstrijdige en summiere verklaringen zijn mogelijk het gevolg van deze medische klachten. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij niet zeker weet of hij wel in staat is om het gehoor te laten plaatsvinden [1] en heeft op een later moment aangegeven zich beroerd te voelen. [2] Dit had de minister aanleiding moeten geven om door te vragen op de medische situatie van eiser en na te gaan of medisch onderzoek nodig was.
6.1.
Op grond van artikel 3.118b, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 3.109, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bestaat voor de minister geen verplichting een medisch onderzoek aan te bieden aan de vreemdeling bij een opvolgende aanvraag. Uit de Werkinstructie 2021/12 van de minister volgt daarnaast dat in geval van een opvolgende aanvraag niet standaard een medisch advies wordt aangevraagd, tenzij er op basis van het dossier aanleiding bestaat om een medisch advies aan te vragen. Als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voorafgaand of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, moet de minister ingevolge artikel 3.108b van het Vb 2000 alsnog een medisch advies opvragen. [3]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in onderhavig geval sprake is van een opvolgende asielaanvraag. Dat betekent dat de minister in beginsel niet verplicht was om aan eiser een medisch onderzoek aan te bieden. Dit laat echter onverlet dat de minister gedurende de gehele procedure moet nagaan of eiser bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestond een medisch advies op te vragen. Eiser heeft namelijk zijn gestelde medische klachten, waaruit zou volgen dat hij mogelijk niet in staat moet worden geacht om consistent en compleet te verklaren, niet met (recente) medische stukken onderbouwd. De rechtbank beschikt slechts over het Medifirst-advies van 21 november 2022 in het kader van eisers vorige asielprocedure. Hieruit volgt niet dat eiser niet in staat wordt geacht om te verklaren over zijn asielrelaas. Uit het MediFirst-advies uit 2022 volgt wel dat er extra pauzes ingelast moeten worden omdat eiser last heeft van spanningsopbouw waardoor hij hoofdpijnklachten kan ervaren en dat eiser regelmatig naar het toilet moet. Het voorgaande advies biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel van de rechtbank dat de minister na dit advies uit 2022 in eisers huidige asielprocedure nader medisch advies had moeten inwinnen bij MediFirst over de vraag wat de daarin opgenomen informatie betekent voor het horen van eiser. Daarbij komt dat het MediFirst-advies inmiddels twee jaar oud is en daarom niets zegt over eisers huidige situatie. [4]
6.3.
Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat er tijdens het nader gehoor van 11 september 2024 geen signalen waren dat eiser niet in staat was om te worden gehoord. Eiser heeft tijdens het gehoor aangegeven dat hij hoofdpijn heeft en verkouden is. Ook geeft hij aan dat hij ‘meer wel dan niet’ mentaal en fysiek in staat is om het gehoor plaats te laten vinden. [5] Later gaf eiser aan dat hij zich beroerd voelde vanwege ontwenningsverschijnselen van het afkicken. [6] De hoormedewerker heeft rekening met deze signalen gehouden door pauzes te houden zodat eiser water kon halen en naar de wc kon gaan. [7] De hoormedewerker heeft verder geen aanleiding gezien om op te houden met het gehoor. De rechtbank acht deze handelswijze niet als onzorgvuldig.
6.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om in eisers huidige asielprocedure medisch advies in te winnen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de minister ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht?
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht. Volgens eiser heeft de minister hem onvoldoende in de gelegenheid gesteld tijdens het nader gehoor om een toelichting te geven op de gestelde tegenstrijdigheden. [8] Verder gaat de minister voorbij aan de zienswijze, waarin eiser heeft toegelicht waarom het incident in het café geloofwaardig moet worden geacht. Eiser heeft – in tegenstelling tot wat de minister meent – wel degelijk geprobeerd om documenten te verkrijgen om zijn verhaal te onderbouwen. Dit is tot op heden echter nog niet gelukt. Eiser betwist verder de stelling van de minister dat eiser weinig kennis heeft van de algemene situatie in Belarus en de risico’s die eiser loopt bij terugkeer. Dit heeft hij namelijk toegelicht in de zienswijze en de minister heeft miskend dat eisers verklaringen in lijn zijn met hetgeen bekend is over Belarus. De minister heeft enkel overwogen dat de algemene situatie van eiser niet op toepassing is op eisers individuele situatie, zonder dit nader te motiveren.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat het ongeloofwaardig is dat eiser wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht. De minister betrekt daarbij dat eiser geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven. [9] Vast staat dat eiser zijn asielaanvraag niet met documenten heeft onderbouwd. Een vreemdeling kan in dat geval wel het voordeel van de twijfel worden gegeven, maar alleen als aan de voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 wordt voldaan. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet aan deze voorwaarden heeft voldaan. De minister mocht daarbij betrekken dat eiser bij zijn vorige asielprocedure niet is verschenen op zijn gehoor in juli 2022 van 22 augustus 2022 tot 8 september 2022 in het kader van strafrecht gedetineerd is geweest. Na eisers vrijlating in september 2022 heeft eiser zich opnieuw niet gemeld waarna hij met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft zich daarna wel een keer gemeld, maar was daarna in december 2022 weer met onbekende bestemming vertrokken waarna eisers eerdere aanvraag buiten behandeling is gesteld. Vervolgens heeft eiser op 22 juli 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend en is op 25 juli 2023 zonder bericht vertrokken. Ook deze aanvraag is buiten behandeling gesteld. Eiser heeft geen verschoonbare redenen gegeven voor het verdwijnen en het niet afwachten van zijn twee eerdere asielaanvragen. De minister mocht daarbij verder betrekken dat eiser onvoldoende documenten heeft gegeven om zijn aanvraag te ondersteunen en daarvoor geen goede verklaring heeft. [10] Eiser heeft namelijk geen documenten overgelegd die zijn verklaringen over het incident in het café en de daaropvolgende problemen ondersteunen. Eiser heeft in een eerdere asielprocedure verklaard dat hij papieren oproepen heeft ontvangen dat hij zich bij de Afdeling Binnenlandse Zaken moest melden [11] en dat hij in 2022 zou proberen om aan documenten te komen. [12] Hij heeft ook in beroep geen documenten overgelegd en geen verschoonbare reden gegeven waarom de papieren oproepen ontbreken. Aangezien eiser sinds zijn eerste asielaanvraag in maart 2020 al te horen heeft gekregen hoe belangrijk documenten zijn voor de onderbouwing van zijn aanvraag, rekent de minister het eiser terecht aan dat hij geen documenten heeft overgelegd.
7.1.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet heeft voldaan aan artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000, omdat de verklaringen van eiser geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [13] Allereerst is eiser tijdens het nader gehoor in september 2024 geconfronteerd met de tegenstrijdigheid waarom hij in het vorige gehoor heeft aangegeven dat hij in 2019 is vertrokken in plaats van in 2020. Hierop is eiser boos geworden op de hoormedewerker en heeft hij geweigerd antwoord te geven op de vraag. [14] Hiermee heeft hij geen duidelijkheid gegeven over de tegenstrijdigheid en maakt hiermee niet aannemelijk wanneer hij precies is vertrokken. Ook heeft de minister terecht betrokken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het kennen van de politieagent die hij heeft mishandeld in een café in zijn woonplaats [plaats]. Eerst stelt eiser dat andere kennissen hebben gezegd wie het was en dat hij daarna is gebeld door een vriend, [15] maar vervolgens geeft eiser aan dat hij de naam van de politieagent niet kent. [16] Wanneer aan eiser wordt gevraagd hoe het komt dat zijn vriend die bij het OM werkt de man wel kent terwijl eisers vriend in Minsk woont, geeft eiser aan dat zijn woonplaats klein is en iedereen elkaar kent. [17] Dat valt niet te rijmen met eisers stelling dat hij de man niet kent.
Verder mocht de minister eiser tegenwerpen dat eisers verklaringen over het incident aan de oppervlakte blijven. Eiser heeft verklaard over een woordenwisseling, gevecht en een telefoontje, maar kan hierover (desgevraagd) geen gedetailleerde verklaringen geven. Nu eiser bij twee nadere gehoren en twee correcties en aanvullingen de mogelijkheid heeft gekregen om zijn verklaringen over het incident toe te lichten, verwijt de minister het eiser niet ten onrechte dat hij dit heeft nagelaten. Ook heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser vaag is over de ernst van de situatie. Eiser stelt meermaals “ik dacht dat ik snel terug zou zijn omdat ze mij niet zouden zoeken”, [18] maar kan niet verklaren waarom hij het wel nodig achtte het land te verlaten als hij toch niet gezocht zou worden. Verder heeft de minister niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser heeft verklaard dat hij zich negatief heeft uitgelaten over de president, maar hij kan niet verklaren hoe het onderwerp van de president ter sprake kwam. Zo verklaart eiser dat iemand wat zei over de president, maar kan niet verklaren wat er gezegd werd, [19] ook niet wanneer hier specifiek naar wordt gevraagd. [20] Ten aanzien van eisers verklaringen over het uiten van zijn politieke mening stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze verklaringen vaag zijn. Zo stelt eiser dat hij niet in het openbaar over politiek praat omdat het gevaarlijk is, maar vervolgens doet hij in een café wel negatieve uitlatingen over de president. Wanneer eiser wordt gevraagd deze onduidelijkheid toe te lichten, stelt hij dat dit niet in het openbaar was omdat hij met vrienden in gesprek was. [21] Dat neemt echter niet weg dat een café een openbare plek is.
De minister stelt zich voorts terecht op het standpunt dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. [22] Eiser heeft in het Dublingehoor van 2020 namelijk verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn visum voor Litouwen. [23] Echter, uit het Dublinonderzoek is gebleken dat eiser wél gebruik heeft gemaakt van dit visum en Litouwen is ingereisd. Eiser heeft geen verklaring gegeven over waarom zijn verklaringen niet overeenkomen met de resultaten van het onderzoek.
7.2.
De minister heeft eisers betoog dat hij onvoldoende is geconfronteerd met de geconstateerde tegenstrijdigheden niet hoeven volgen. Ter zitting heeft de minister aangevuld dat gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2024 de minister niet is gehouden om eiser met de tegenstrijdigheden te confronteren in het nader gehoor, omdat hij in de zienswijze de kans heeft gekregen om hierop te reageren. [24] De minister heeft zich op de zitting verder terecht op het standpunt gesteld dat uit het nader gehoor van 22 november 2022 blijkt dat eiser voldoende is geconfronteerd met de geconstateerde tegenstrijdigheden. [25] Dat blijkt ook uit de overweging onder 7.1.1. De rechtbank stelt verder vast dat eiser gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen en dat de minister eisers punten uit de zienswijze heeft betrokken in het besluit. Deze handelswijze is volgens de rechtbank voldoende zorgvuldig.
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet geloofwaardig heeft gemaakt dat hij wordt gezocht naar aanleiding van een gevecht in een café in Belarus.
Is het ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser dienstplichtig is?
8. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte het niet geloofwaardig heeft geacht dat eiser dienstplichtig is. De minister overweegt ten onrechte dat er geen sprake is van mobilisatie in Wit-Rusland en dat eiser geen redenen heeft gegeven om aan te nemen dat hij juist zou zijn opgeroepen. Uit het Algemeen Ambtsbericht Belarus uit 2021 volgt dat mensen aan wie uitstel is verleend voor de militaire dienstplicht alsnog kunnen worden opgeroepen. [26] Eisers verklaringen over de dienstplicht zijn dan ook in overeenstemming met informatie uit openbare bronnen. De minister heeft nagelaten om te motiveren in het bestreden besluit waarom hij meent dat eisers verklaringen over de militaire oproepen niet consistent zijn met de informatie uit openbare bronnen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser dienstplichtig is. Zoals eerder onder 7.1 overwogen, heeft eiser geen inspanning geleverd om zijn asielaanvraag te onderbouwen, [27] heeft hij onvoldoende documenten gegeven om zijn aanvraag te ondersteunen en daarvoor geen goede verklaring gegeven. [28] Daarbij is onder 7.1.1. overwogen dat vast is komen te staan dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd [29] en dat eisers verklaringen over het incident in het café niet samenhangend en onaannemelijk zijn. [30] De minister heeft daarom terecht overwogen dat eisers verklaringen niet geloofwaardig zijn en dat aan hem het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Dat eiser naar eigen zeggen denkt een oproep te hebben ontvangen vanwege de oorlogstijd en omdat iedereen nu een oproep heeft ontvangen, maakt niet geloofwaardig dat eiser dienstplichtig is. De minister heeft daarbij betrokken dat niet is gebleken dat er een mobilisatie gaande is en dat niet is gebleken dat er oproepen zijn verstuurd voor mobilisatie. Eiser heeft geen redenen gegeven om aan te nemen dat hij juist wél zou zijn opgeroepen. De minister heeft daarbij terecht betrokken dat eisers verklaringen over de militaire oproepen niet consistent zijn met informatie uit openbare bronnen. Gelet hierop stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eisers verklaringen over de militaire dienstplicht niet geloofwaardig zijn.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 2.
2.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 11.
3.Vergelijk ABRvS 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1594, onder 3.2.
4.Vergelijk ABRvS 27 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3462.
5.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 2.
6.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 11.
7.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 7 en 11.
8.Eiser wijst in dit verband op ABRvS 3 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4932.
9.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder a, van de Vw 2000.
10.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder b, van de Vw 2000.
11.Nader gehoor 22 november 2022, pagina 11; correcties en aanvullingen 6 december 2022.
12.Nader gehoor 16 maart 2022, pagina 23.
13.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder c, van de Vw 2000.
14.Nader gehoor 11 september 2024, pagina 11.
15.Nader gehoor 22 november 2022, pagina 17.
16.Nader gehoor 22 november 2022, pagina 18.
17.Nader gehoor 22 november 2022, pagina 19.
18.Nader gehoor 2022, pagina 10.
19.Nader gehoor 2022, pagina 7 en 13.
20.Nader gehoor 2022, pagina 16.
21.Nader gehoor 2022, pagina 12.
22.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder e, van de Vw 2000.
23.Dublingehoor 11 september 2020, pagina 6.
25.Nader gehoor 22 november 2022, pagina’s 17, 18 en 19.
26.Algemeen Ambtsbericht Belarus 2021, pagina 41.
27.Artikel 31, zesde lid en onder a, van de Vw 2000.
28.Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder b, van de Vw 2000.
29.Artikel 31, zesde lid en onder e, van de Vw 2000.
30.Artikel 31, zesde lid en onder c, van de Vw 2000.