ECLI:NL:RVS:2024:4932

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
202306838/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep asielaanvraag vreemdeling afgewezen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling wiens aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De vreemdeling, geboren op 1 april 1990 in Nigeria, heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij vreest voor een mensenhandelaar, [persoon], aan wie hij nog geld verschuldigd is voor een reis van Libië naar Italië in 2014. De vreemdeling heeft verklaard dat hij onder druk is gezet door [persoon] en dat hij problemen heeft gehad met deze persoon, waaronder een brandstichting bij zijn familiehuis en een dreigbrief. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat hij de vreemdeling niet geloofwaardig achtte en niet aannemelijk vond dat er een verband was tussen de vreemdeling en de gebeurtenissen rondom [persoon]. De rechtbank heeft de minister hierin gevolgd, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van de vreemdeling en dat de geloofwaardigheidsconclusie van de minister niet kan standhouden. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris wordt ongeldig verklaard. De minister moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

202306838/1/V2.
Datum uitspraak: 3 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 oktober 2023 in zaak nr. NL23.9134 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 10 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, advocaat in Dalfsen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Nigeriaanse nationaliteit en hij is geboren op 1 april 1990. De vreemdeling heeft een asielaanvraag ingediend, omdat hij vreest voor een mensenhandelaar die [persoon] heet. De vreemdeling heeft problemen met [persoon], omdat de vreemdeling hem nog geld verschuldigd is voor de reis van Libië naar Italië in 2014. De vreemdeling heeft twee keer een voodoo-ritueel ondergaan waarbij hij heeft gezworen om het geld terug te betalen en hij heeft aan [persoon] zijn woonadres in Nigeria moeten geven en foto’s van zijn familie en zijn huis. De vreemdeling moest voor [persoon] in de drugshandel werken. De vreemdeling kon na drie dagen ontsnappen, omdat hij drugs naar een treinstation moest brengen. [persoon] heeft de vreemdeling daarna gebeld, omdat hij nog het geld moest terugbetalen. In oktober 2018 werd bij het familiehuis van de vreemdeling een dreigbrief bezorgd. In februari 2019 werd dat huis in brand gestoken waarbij de kinderen van de stiefbroer van de vreemdeling zijn omgekomen. Volgens de vreemdeling zit [persoon] hierachter en daarom vreest de vreemdeling bij terugkeer naar Nigeria voor problemen met [persoon] en de stiefbroer.
1.1.    De minister heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat hij niet gelooft dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandelaar [persoon]. De minister gelooft de hiervoor genoemde brandstichting en de dreigbrief, maar hij gelooft niet dat er een verband bestaat tussen die gebeurtenissen en [persoon]. Verder heeft de vreemdeling volgens de minister onder meer summier verklaard over [persoon] en de ontsnapping. Daarom vindt de minister de problemen van de vreemdeling met [persoon] ongeloofwaardig. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
1.2.    De rechtbank heeft de minister hierin gevolgd. Deze zaak gaat over de vraag of de rechtbank dat terecht heeft gedaan.
Bespreking van de eerste en de tweede grief
2.       Wat de vreemdeling in zijn eerste en tweede grief heeft aangevoerd over de omstandigheid dat de koning van Benin in 2018 alle voodoo-eden heeft herroepen, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Bespreking van de derde grief over de problemen met [persoon]
3.       Het eerste deel van de derde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling summier heeft verklaard over [persoon] en de ontsnapping in 2014.
3.1.    De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de verklaring van de vreemdeling dat hij [persoon] in totaal drie dagen heeft gezien en daardoor niet goed over [persoon] kon verklaren. Daarbij betoogt de vreemdeling terecht dat de minister niet heeft gemotiveerd welke gedetailleerde verklaringen hij van de vreemdeling verwacht over [persoon] en de ontsnapping die de vreemdeling niet zou hebben gegeven. Daar komt bij dat de minister hierop niet heeft doorgevraagd in het aanvullend gehoor. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de minister dan ook ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling summier heeft verklaard over [persoon] en de ontsnapping.
4.       Het tweede deel van de derde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling weliswaar gedetailleerd heeft verklaard over een voodoo-ritueel, maar dat het ongerijmd is dat hij summier heeft verklaard over de rol van [persoon] tijdens dat ritueel.
4.1.    De vreemdeling betoogt terecht dat, als de minister van hem verwacht dat hij over de rol van [persoon] tijdens het voodoo-ritueel had kunnen verklaren, de minister hierop had moeten doorvragen. De vreemdeling wijst er dan ook terecht op dat de minister hierover in het aanvullend gehoor geen vragen heeft gesteld. Daarom heeft de minister naar het oordeel van de Afdeling onzorgvuldig gehandeld en de rechtbank heeft dat niet onderkend.
5.       Het derde deel van de derde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in handen is gevallen van mensensmokkelaar [persoon] en dat hij dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband bestaat tussen de brandstichting bij het familiehuis, de dood van de twee neefjes, de dreigbrief en [persoon].
5.1.    Er kunnen vraagtekens worden gezet bij de verklaring van de vreemdeling dat hij in 2014 is ontsnapt en de gebeurtenissen rondom zijn stiefbroer pas ongeveer vier jaar later, in 2018 en 2019, plaatsvonden en [persoon] in die periode genoegen nam met alleen een telefonische toezegging van de vreemdeling dat hij [persoon] nog zou betalen. Maar de vreemdeling heeft er terecht op gewezen dat hij in het aanvullend gehoor heeft verklaard over het telefonisch contact dat hij met [persoon] onderhield. De rechtbank heeft, ook ten aanzien van dit aspect, in haar overweging betrokken dat de verklaring van de vreemdeling dat [persoon] betrokken was bij het voodoo-ritueel, en dat de vreemdeling daardoor spiritueel gegijzeld zou zijn door [persoon], niet geloofwaardig is. De Afdeling heeft onder 4.1 overwogen dat de minister op dit punt had moeten doorvragen. Daarom heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister ook had moeten doorvragen naar de reden waarom [persoon] genoegen bleef nemen met de verzekering van de vreemdeling dat hij hem zou betalen.
5.2.    De vreemdeling betoogt verder terecht dat de rechtbank niet kenbaar in haar oordeel heeft betrokken dat de minister zijn tegenwerping, dat de vreemdeling het verband tussen de gebeurtenissen rondom de (stief)broer en [persoon] niet persoonlijk heeft onderbouwd, heeft laten vallen in zijn besluit. De minister heeft op de hierover in het aanvullend gehoor afgelegde verklaringen namelijk niet doorgevraagd, zoals de minister in zijn besluit ook heeft erkend.
6.       Gelet op al het voorgaande kan de geloofwaardigheidsconclusie van de minister over de problemen van de vreemdeling met [persoon] niet overeind blijven staan. Dit betekent dat de derde grief slaagt. Daarom moet de minister het asielrelaas van de vreemdeling over de problemen met [persoon] opnieuw beoordelen, waarbij hij ook de door de vreemdeling overgelegde dreigbrief, aangiftes en het krantenartikel over de brandstichting opnieuw moet betrekken. De vierde grief over die stukken behoeft dan ook geen bespreking meer.
Bespreking van de vijfde grief over de problemen met de stiefbroer
7.       De vreemdeling stelt dat hij vreest voor zijn stiefbroer, omdat de stiefbroer de vreemdeling verwijt dat zijn kinderen zijn overleden als gevolg van de problemen die de vreemdeling heeft met [persoon]. Zoals hiervoor overwogen, kan de geloofwaardigheidsconclusie van de minister over die problemen met [persoon] niet overeind blijven staan. Daarom klaagt de vreemdeling in zijn vijfde grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling ook de problemen met zijn stiefbroer niet aannemelijk heeft gemaakt.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 februari 2023 wordt vernietigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 oktober 2023 in zaak nr. NL23.9134;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 28 februari 2023, V-[…];
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter, en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. Salverda, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Salverda
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024
551-992