ECLI:NL:RBDHA:2025:7996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 17 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij de gronden van de minister heeft onderschreven. De eiser, die stelt van Syrische nationaliteit te zijn, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 mei 2025, waarbij de eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat er geen zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel zware als lichte, in samenhang bezien en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd, gezien de omstandigheden van de eiser en het risico op onttrekking aan het toezicht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18757

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1.1.
De minister heeft op 17 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door mr. M. Pater, waarnemer van zijn gemachtigde. Ook is een tolk is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [2] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 11 november 2024 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 3e, 3i, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien, gelet op de motivering in de maatregel en het op de zitting verhandelde, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft namelijk verklaard Nederland illegaal te zijn ingereisd en heeft geen paspoort (3a); Eiser heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen op 11 november 2024 waarin is bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten en moest terugkeren naar zijn land van herkomst, eiser heeft aan deze vertrekplicht geen gevolg gegeven (3c); Eiser heeft verschillende aliassen gebruikt, heeft wisselend verklaard over zijn reis naar Europa en heeft niet geprobeerd om aan een identificerend document te komen (3d en 3 e); Eiser heeft meermaals verklaard niet terug te willen naar Algerije of Marokko (3i); Eiser heeft zich niet gehouden aan artikel 4.21 van het Vb, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft onvoldoende middelen van bestaan (4a, 4c en 4d).
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De minister heeft de medisch omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen er een medische dienst is in het detentiecentrum en dat hij daar gebruik van kan maken. Van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland kan worden gezegd dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser verder geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. Eisers betoog dat de minister onderzoek dient te doen naar zijn Spaanse nationaliteit en gedurende dat onderzoek een lichter middel moet worden opgelegd, treft geen doel. Reeds omdat eiser geen documenten of andere aanknopingspunten heeft overgelegd op basis waarvan de minister onderzoek dient te doen. De enkele stelling dat hij op jonge leeftijd door een Spaans echtpaar is geadopteerd en hij Spaans spreekt, is onvoldoende. Indien eiser van mening is dat hij de Spaanse nationaliteit heeft, dan is het aan hem om hiervan stukken te overleggen. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 23 april 2025 een eerste uitzettingshandeling heeft verricht. Vervolgens heeft de minister op 24 april 2025 een laissez-passer (lp) aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten gedaan en op 29 april 2025 een laissez-passer aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten gedaan. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de recente uitspraken van de Afdeling [3] van 27 januari 2025, waarin de Afdeling nogmaals heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen bestaat [4] en van 27 februari 2025 [5] , waarin de Afdeling nogmaals heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank is niet gebleken dat de Algerijnse of Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Het zicht op uitzetting is hiermee gegeven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.
5.Uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:722.