ECLI:NL:RBDHA:2025:7896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
SGR 25/2160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, wiens woning is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, heeft bezwaar gemaakt tegen deze sluiting. De burgemeester van Den Haag had op 17 maart 2025 besloten de woning van verzoeker voor drie maanden te sluiten, na een bestuurlijke rapportage van de politie die meldde dat er mogelijk drugs werden verhandeld vanuit de woning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2025 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de burgemeester en een wijkagent.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd is, ondanks dat er geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. De politie had waargenomen dat er regelmatig bezoekers kwamen die vermoedelijk drugs gebruikten en dat er verklaringen waren van deze bezoekers dat zij hun drugs bij verzoeker haalden. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de ernst van de situatie en de overlast die het veroorzaakte in de buurt. Verzoeker ontkent betrokkenheid bij de drugshandel, maar de rechter acht de aanwijzingen van de politie en de getuigenverklaringen overtuigend.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de sluiting noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de wijk. De rechter weegt ook de persoonlijke omstandigheden van verzoeker mee, zoals het feit dat hij geen alternatieve woonruimte heeft en dat zijn huurovereenkomst mogelijk zal worden ontbonden. Desondanks oordeelt de rechter dat de sluiting van de woning proportioneel is en dat verzoeker de gevolgen van de sluiting kan aanvechten bij de civiele rechter. De uitspraak eindigt met de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, waardoor de sluiting van de woning voor drie maanden kan doorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2160

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.B. Baumgarten),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Markerink en S.G. Price)

als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Hof Wonen, uit Den Haag(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning aan de [adres] .
1.1.
Bij besluit van 17 maart 2025 heeft verweerder besloten de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft laten weten de sluiting van de woning op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder en [wijkagent] (wijkagent).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Op 13 februari 2025 is aan verweerder een bestuurlijke rapportage uitgebracht door de politie. [1] Daarin staat dat haar eind 2024 bekend is geworden dat er mogelijk wordt gedeald door verzoeker aan de [adres] . De politie heeft vervolgens de woning geobserveerd op 11 en 12 januari 2025. Daarbij zijn in totaal 32 kortstondige bezoeken aan de woning waargenomen, van personen waarvan de politie op grond van hun uiterlijk vermoedt dat zij drugs gebruiken. Daarbij is door een aantal van deze personen verklaard dat zij hun drugs kopen bij (de woning van) verzoeker. Daaropvolgend vond er op 12 februari 2025 een gerichte politieactie plaats in en rondom de woning. Ook toen werden er meerdere personen waargenomen die een kortstondig bezoek brachten aan de woning. Een van de bezoekers van de woning werd op straat gecontroleerd en had een bolletje cocaïne in bezit, waarvan verklaard werd dat hij dit in de woning aan de [adres] had gekregen. Bij binnentreding van de woning werd een bolletje cocaïne aangetroffen en een kleine weegschaal. Verweerder heeft daarop besloten de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden. [2]

Wat vindt verzoeker?

4. Verzoeker ontkent betrokken te zijn bij de handel in verdovende middelen. Hij wordt verward met een andere bewoner. Mocht toch aannemelijk worden geacht dat de bevindingen zien op verzoeker en zijn woning, dan moet worden afgezien van de sluiting omdat deze disproportioneel is. In zijn woning is slechts één bolletje cocaïne gevonden en dat was voor eigen gebruik. De weegschaal die is aangetroffen gebruikt hij bij het koken en om zijn wiet mee af te wegen. Als gevolg van de sluiting zal zijn huurovereenkomst buitengerechtelijk worden ontbonden. Verzoeker heeft drie honden en geen zicht op alternatieve woonruimte of sociaal vangnet waar hij een beroep op kan doen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?Bevoegdheid
5. Verweerder is bevoegd om een woning te sluiten als het aannemelijk is dat daar drugs [3] worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Verweerder kan ook van die bevoegdheid gebruik maken als er geen (handelshoeveelheid) drugs is aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning. [4]
5.1.
In dit geval is er weliswaar geen handelshoeveelheid drugs aangetroffen in de woning, maar spelen er wel andere feiten en omstandigheden op grond waarvan het aannemelijk is dat er drugs in de woning werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Zo heeft de politie meermaals geobserveerd dat drugsgebruikers zich aandienden voor een kortstondig bezoek bij de woning van verzoeker, zijn er meerdere verklaringen afgelegd door drugsgebruikers dat zij hun drugs halen bij (de woning van) verzoeker en is hierover ook een MMA [5] -melding binnengekomen. Ondanks dat er geen handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen, maken de politiewaarnemingen en verklaringen van omwonenden en bezoekers aan de woning het daarom aannemelijk dat er drugs werden verhandeld in de woning van verzoeker. Verweerder is op grond daarvan dan ook bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak
6. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Verweerder weegt bij een noodzaak tot tijdelijke sluiting aspecten mee als de ernst van het geval, de mate van overlast, de bekendheid van het pand in het criminele circuit en de kwetsbaarheid van de wijk. [6] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de sluiting met het oog daarop noodzakelijk heeft kunnen achten en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Verweerder heeft kunnen aannemen dat er sprake is van een ernstig geval. Er was een structurele aanloop van drugsgebruikers naar de woning. De woning van verzoeker staat in het drugsmilieu dan ook bekend als pand waar drugs kunnen worden gekocht. Daarbij is aannemelijk dat verzoeker hier zelf een rol in speelt. Meerdere drugsgebruikers hebben namelijk verwezen naar verzoeker dan wel naar ‘ [bijnaam] ’, de naam waaronder verzoeker ook bekend staat bij de politie en buurtbewoners. De enkele stelling van verzoeker dat hij ten onrechte wordt aangezien voor een andere bewoner, wordt dan ook niet aannemelijk geacht. Dat de aangetroffen weegschaal slechts wordt gebruikt bij het koken of voor het afwegen van wiet, doet, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet af. Tevens is van belang dat de woning zich bevindt in een ouderen/seniorencomplex en is gelegen in een kwetsbare wijk. Ook is er door omwonenden melding gemaakt van (drugs)overlast, voornamelijk bestaande uit de structurele aanloop van bezoekers die bij de politie ambtshalve bekend staan als harddrugsgebruikers. Volgens haar beleid legt verweerder in dit soort gevallen daarom een sluiting op voor drie maanden. Met de sluiting wordt door verweerder een signaal afgegeven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, de relatie van de woning met het criminele milieu en handel verbroken, en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen. In dat licht bezien heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de sluiting daarom noodzakelijk kunnen achten en niet hoeven volstaan met een minder vergaand middel als een waarschuwing.
Evenredigheid
7. Verweerder is gehouden om alle omstandigheden van het geval te betrekken bij haar beoordeling. In de afweging over de evenredigheid van de tijdelijke sluiting van een woning weegt verweerder aspecten mee als de mate van persoonlijke verwijtbaarheid, de aanwezigheid van alternatieve huisvesting, de aanwezigheid van minderjarige kinderen, de gezondheidstoestand van de bewoners en de consequenties voor de huurrelatie. [7]
7.1.
Het is aannemelijk dat verzoeker een (actieve) rol heeft gespeeld in de handel van verdovende middelen in zijn woning. Van verminderde verwijtbaarheid is daarom geen sprake. Verder zijn er geen minderjarige kinderen die in de woning wonen en is ook niet gebleken van een medische binding met de woning.
7.2.
Inherent aan een sluiting is dat de bewoner de woning moet verlaten.
In principe is het daarom verzoekers’ eigen verantwoordelijkheid om alternatieve woonruimte voor hem en zijn honden te vinden. Verweerder heeft aangegeven dat als dit onverhoopt niet lukt, verzoeker zich kan melden bij het Daklozenloket. Niet is gebleken dat verzoeker daar al heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden.
7.3.
Wel heeft de derde-partij laten weten dat zij voornemens is om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen, wat betekent dat verzoeker na de sluiting mogelijk niet kan terugkeren naar zijn woning. Hoewel dat ingrijpend is, maakt die omstandigheid op zichzelf nog niet dat de sluiting onevenredig is. [8] Bovendien kan verzoeker dit zo nodig aanvechten bij de civiele rechter. Dat het volgens verzoeker niet eerlijk is dat de derde-partij met andere buren die zich bezighouden met drugs in hetzelfde complex het gesprek is aangegaan in plaats van de huurovereenkomst te ontbinden, kan verzoeker in deze procedure verder niet baten. Verweerder heeft, mede gelet op de ernst van de situatie en de rol die verzoeker zelf in dit alles heeft gespeeld, de gevolgen van de woningsluiting evenredig kunnen achten.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat verweerder de woning van verzoeker mag sluiten voor de duur van drie maanden.
8.1.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basisteam Zuiderpark van de Eenheid Den Haag.
2.Op grond van artikel 13b Opiumwet.
3.Als bedoeld op lijst I en II van de Opiumwet.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2593.
5.Meld Misdaad Anoniem.
6.Zie artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Den Haag 2013 (de Beleidsregel).
7.Artikel 4, vierde lid, van de Beleidsregel.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139, r.o. 6.1.