ECLI:NL:RBDHA:2025:788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.32151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van WBV 2023/26 en de gevolgen van het besluitmoratorium voor asielaanvragen van Syriërs

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 23 januari 2025, wordt de rechtsgeldigheid van Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/26 beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Syrië, heeft op 9 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn van zes maanden niet met negen maanden is verlengd op basis van WBV 2023/26, omdat de situatie die in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt beschreven, zich niet voordoet. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft aangetoond dat er een onverwachte toename van asielaanvragen heeft plaatsgevonden in 2023, wat een voorwaarde is voor de verlenging van de beslistermijn. De rechtbank concludeert dat WBV 2023/26 buiten toepassing moet worden gelaten, waardoor de beslistermijn van zes maanden van kracht blijft.

Daarnaast wordt het besluitmoratorium voor Syriërs besproken. De rechtbank oordeelt dat het besluitmoratorium niet leidt tot de nietigheid van de ingebrekestelling van eiseres, omdat deze prematuur is ingediend. De rechtbank stelt vast dat de minister op de asielaanvraag van eiseres moet beslissen binnen de termijn van het besluitmoratorium, wat betekent dat de minister uiterlijk op 9 juli 2025 moet beslissen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, maar zij krijgt wel een proceskostenvergoeding van € 1.312,50 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. D.J. Keiman),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar asielaanvraag. De minister heeft op 19 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. F.W. Verweij (kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres) en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
1.2.
Op 20 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de minister in de gelegenheid gesteld om toe te lichten of het voor Syrië geldende besluitmoratorium [1] van toepassing is op eiseres, die afkomstig is uit Syrië, en, zo ja, wat dat volgens hem betekent voor het door eiseres ingediende beroep. De minister heeft op 23 december 2024 zijn reactie toegezonden. De gemachtigde van eiseres heeft dezelfde dag hierop gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarna is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Rechtsvragen
2. Deze uitspraak gaat in de eerste plaats over de vraag of de minister met Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2023/26 op rechtmatige wijze de voor asielaanvragen geldende beslistermijn met negen maanden heeft verlengd. Dit is de eerste zaak waarin de rechtbank deze rechtsvraag beantwoordt. Het antwoord op deze rechtsvraag is ook relevant voor andere bij deze zittingsplaats aanhangig gemaakte of toekomstige zaken waarin de minister de beslistermijn met WBV 2023/26 heeft verlengd. De rechtbank zal deze eerste vraag behandelen onder rechtsoverwegingen 3 tot en met 7.
In de tweede plaats gaat deze uitspraak over de betekenis van het voor Syriërs ingestelde besluitmoratorium voor de beslistermijn en het ingediende beroep niet tijdig. Op dit tweede punt zal de rechtbank onder rechtsoverweging 9 ingaan.
Is de beslistermijn met WBV 2023/26 verlengd?
Feiten en standpunten
3. Eiseres en haar minderjarige kinderen komen uit Syrië. Eiseres heeft op 9 januari 2024, mede namens haar kinderen, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 10 juni 2024 heeft de minister meegedeeld dat besloten is geen claimverzoek in te dienen bij de Griekse autoriteiten en de asielaanvraag te behandelen in de nationale procedure. Niet in geschil is dat Nederland met ingang van 9 januari 2024 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. [2] Op 11 juli 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Wegens het uitblijven van een beslissing heeft eiseres op 15 augustus 2024 beroep ingesteld.
3.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog liep. De wettelijke beslistermijn van zes maanden is volgens de minister door de inwerkingtreding van WBV 2023/26 met negen maanden verlengd. Hierdoor zal deze pas op 9 april 2025 eindigen. De ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Dat betekent volgens de minister dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3.2.
Eiseres betoogt dat moet worden uitgegaan van de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 9 juli 2024 is verlopen. Zij voert aan dat de verlenging van de beslistermijn met negen maanden door WBV 2023/26 niet rechtsgeldig is. De minister mocht die verlenging niet baseren op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat de situatie bedoeld in die bepaling zich niet voordoet.
Het juridische kader
4. De minister neemt op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 binnen zes maanden na ontvangst van een asielaanvraag een besluit. Deze wettelijke beslistermijn kan de minister op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 met ten hoogste negen maanden verlengen, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Dit is een implementatie van artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn. [3]
4.1.
Bij brief van 26 augustus 2022 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit om de beslistermijn van zes maanden op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 categoriaal te verlengen met negen maanden. [4] Deze maatregel is ingegaan met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [5] op 27 september 2022. WBV 2022/22 geldt voor alle asielverzoeken die vreemdelingen op zijn vroegst op 28 maart 2022 en uiterlijk op 31 december 2022 hebben ingediend. Daarna heeft de minister bij brief van 3 februari 2023 aangegeven de wettelijke beslistermijn van in 2023 ingediende asielaanvragen ook met negen maanden te verlengen. [6] Dat is opgenomen in WBV 2023/3. Dit besluit is met terugwerkende kracht in werking getreden vanaf 1 januari 2023. [7] De minister heeft vervolgens bij brief van 19 december 2023 de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om de wettelijke beslistermijn nogmaals met negen maanden te verlengen, ditmaal voor in 2024 ingediende asielaanvragen. [8] Dat is in WBV 2023/26 opgenomen. [9]
Eerdere rechtspraak van deze zittingsplaats
5. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de rechtsgeldigheid van de voorgangers van WBV 2023/26 – WBV 2022/22 en WBV 2023/3 – beoordeeld.
In haar uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd. [10] De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat voor de toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, geen grote en snelle piek in het aantal asielaanvragen is vereist. Ook bij meer geleidelijke verhogingen in de instroom kan de minister deze bepaling toepassen. Gelet op de aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen vanaf de tweede helft van 2021 en de verdere stijging in 2022 mocht de minister toepassing geven aan artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
In de uitspraak van 12 december 2023 [11] is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat WBV 2023/3 in strijd is met artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn, voor zover dit WBV de beslistermijn van na 26 juni 2023 ingediende asielaanvragen verlengt. Voor die aanvragen dient WBV 2023/3 buiten toepassing te worden gelaten. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de mogelijkheid om de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlengen niet onbegrensd is. De lidstaat is op grond van de Procedurerichtlijn namelijk verplicht om ervoor te zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. Die verplichting brengt met zich dat de lidstaat in een situatie van een onverwachte toename van de asielinstroom voldoende maatregelen moet nemen, opdat de beslissingsautoriteit zo snel mogelijk weer in staat is om de behandelingsprocedure binnen zes maanden na indiening van een asielaanvraag af te ronden. De minister kon daarom niet met WBV 2023/3 de beslistermijn verlengen voor alle in 2023 ingediende asielaanvragen. Volgens de uitspraak is de toepassing van de verlengingsmogelijkheid na verloop van negen maanden nadat voor het eerst gebruik is gemaakt van die bevoegdheid niet langer gerechtvaardigd. Dat betekent dat van asielaanvragen die zijn ingediend na 26 juni 2023 – negen maanden na de inwerkingtreding van WBV 2022/22 – de beslistermijn niet met negen maanden kon worden verlengd. Bij deze beoordeling heeft de rechtbank ook van belang geacht dat uit het beschikbare cijfermateriaal blijkt dat het aantal ingediende asielaanvragen in 2023 niet is toegenomen, maar wat aantallen betreft een vergelijkbaar beeld laat zien ten opzichte van 2022.
WBV 2023/26: reden voor verlenging
6. In de toelichting op WBV 2023/26 staat dat een beoordeling kort voor 1 januari 2024 heeft uitgewezen dat het noodzakelijk was om ook de beslistermijn van asielaanvragen, die in 2024 zijn ingediend, categoriaal met negen maanden te verlengen. Voor de redenen van die verlenging verwijst WBV 2023/26 naar de brieven van 10 november 2023 [12] en 19 december 2023.
6.1.
In de brief van 10 november 2023 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de voor de migratieketen belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van onder andere de instroom op basis van de meest recente Meerjaren Productie Prognose (MPP 2023-II). [13] Uit de brief volgt dat in 2024 sprake is van een aanhoudend hoge asielinstroom, vergelijkbaar met die van 2023. Tot en met 29 oktober 2023 is de instroom over 2023 ongeveer 39.600 asielzoekers. Daarmee ligt het aantal asielaanvragen van 2023 aan de onderkant van de verwachting, namelijk tussen het minimumscenario (45.000 asielzoekers) en het mediumscenario (60.000 asielzoekers). Voor 2024 en de jaren daarna is de prognose dat – bij ongewijzigd beleid – de asielinstroom hoog blijft. Zo wordt voor 2024 een totale asielinstroom verwacht van tussen de 49.000 en 76.000 asielzoekers.
6.2.
In de brief van 19 december 2023 staan de volgende redenen voor de verlenging van de beslistermijn:
1. De nog steeds hoge asielinstroom ten opzichte van de productiecapaciteit. Ook voor 2024 is de verwachting dat de instroom zo hoog is dat de IND deze niet kan bijhouden met als gevolg dat de voorraad verder zal toenemen. De minister verwijst in dit verband naar de eerdere brief van 10 november 2023.
2. De begrensde mogelijkheden tot uitbreiding van de formatie van de IND. Er zit een grens aan het absorptievermogen van de IND om nieuwe asielmedewerkers op te nemen in de
organisatie. Daarbij kost het ongeveer een jaar om nieuwe medewerkers op te leiden en vraagt de begeleiding tegelijkertijd ook veel capaciteit van ervaren medewerkers.
3. Een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen blijft het uitgangspunt. Een begrensde besliscapaciteit kan geen reden zijn om de zorgvuldigheid in de besluitvorming ondergeschikt te maken aan de snelheid.
Oordeel over WBV 2023/26
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen van de onder 5. weergegeven overwegingen van de uitspraak van 12 december 2023 [14] over de uitleg van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 8 november 2023 prejudiciële vragen heeft gesteld over artikel 31, derde lid, derde volzin en onder b, van de Procedurerichtlijn [15] en in het hoger beroep tegen de uitspraak van 12 december 2023 aanvullende prejudiciële vragen heeft gesteld over de opeenvolgende toepassing van deze bepaling [16] , geeft daartoe geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet in overeenstemming met artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 om de beslistermijn van in 2024 ingediende asielaanvragen met negen maanden te verlengen vanwege de genoemde redenen. De toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, als uitzondering op de reguliere beslistermijn van zes maanden, moet immers worden beperkt in tijd. Bij een onverwachte toename in het aantal asielaanvragen wordt de lidstaat geacht op korte termijn maatregelen te treffen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen. WBV 2023/26 impliceert echter dat de minister aanvaardt dat hij daar voor asielaanvragen die vanaf 1 januari 2024 tot uiterlijk 1 januari 2025 zijn ingediend, ruim 27 maanden na het vaststellen van WBV 2022/22, nog steeds niet in zal slagen. Dan is geen sprake meer van het op korte termijn maatregelen nemen om asielaanvragen weer binnen zes maanden af te kunnen doen en dit verhoudt zich ook niet met de verplichting van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de beslissingsautoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren.
7.1.
De rechtbank acht ook van belang dat de minister niet heeft gesteld dat zich in de loop van 2023 nog een nieuwe onverwachte toename in het aantal asielaanvragen heeft voorgedaan, zoals wel aan de orde was ten tijde van inwerkingtreding van WBV 2022/22. Dit volgt ook niet uit de eerdergenoemde brieven van 10 november 2023 en 19 december 2023. Uit de brief van 10 november 2023 volgt integendeel dat de gerealiseerde instroom aan de onderkant van de verwachting ligt. Dat het aantal asielaanvragen volgens de brief van 19 december 2023 onverminderd hoog is maakt dat niet anders. Volgens de beslisnota bij deze brief is de inschatting dat het aantal asielaanvragen niet aanzienlijk zal stijgen ten opzichte van het jaar daarvoor. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen, is de omstandigheid dat het aantal asielaanvragen na een onverwachte toename gedurende een langere periode hoog blijft, op zichzelf genomen onvoldoende om langdurig gebruik te blijven maken van de verlengingsmogelijkheid van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. [17] Dat de minister ondanks een toegenomen maar begrensde formatie, niet in staat is om binnen zes maanden op asielaanvragen te beslissen, is daarbij ook niet bepalend. Gelet op de uitspraak van 12 december 2023 [18] had de minister zodanige maatregelen moeten treffen dat het mogelijk is de toename van het aantal asielaanvragen op te vangen.
7.2.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat WBV 2023/26 buiten toepassing moet worden gelaten.
Tussenconclusie
8. Het voorgaande betekent dat de beslistermijn van zes maanden niet met toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 met negen maanden is verlengd. Daarom bestaat geen aanleiding om het beroep op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren.
8.1.
Zoals onder 1 en 2 aangegeven is tijdens het door eiseres ingediende beroep een voor Syrië geldend besluitmoratorium in werking getreden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat de gevolgen zijn van dit besluitmoratorium voor het door eiseres ingediende beroep niet tijdig. Daarop zal de rechtbank hierna ingaan.
Wat zijn de gevolgen van het besluitmoratorium voor het beroep?
9. Op grond van artikel 2 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium wordt de beslistermijn, bedoeld in artikel 42 van de Vw 2000, voor asielaanvragen van uit Syrië afkomstige vreemdelingen op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vw 2000 verlengd met een jaar tot ten hoogste eenentwintig maanden.
9.1.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om toe te lichten of het voor Syrië geldende besluitmoratorium op eiseres van toepassing is en, zo ja, wat dat betekent voor het door haar ingediende beroep niet tijdig. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres onder het besluitmoratorium valt, wat volgens hem betekent dat de beslistermijn is verlengd tot 21 maanden. De minister handhaaft daarom het standpunt dat de ingebrekestelling van 11 juli 2024 prematuur is ingediend en niet geldig is. Eiseres betoogt daarentegen dat het besluitmoratorium niet op haar van toepassing is, omdat de voor haar geldende beslistermijn van zes maanden al was verstreken ten tijde van de inwerkingtreding van het besluitmoratorium. De ingebrekestelling is volgens haar geldig en het beroep is gegrond.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het besluitmoratorium nog niet van kracht was ten tijde van de door eiseres ingediende ingebrekestelling. Daarom kan niet worden geoordeeld, ook in aanmerking genomen de overwegingen onder 7, dat deze prematuur is ingediend. Omdat het beroep meer dan twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling is ingediend, is voldaan aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het beroep ontvankelijk is.
9.3.
Dit laat onverlet dat op de datum van het van kracht worden van het besluitmoratorium nog niet was beslist op de asielaanvraag van eiseres. Zoals volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van (het huidige) artikel 43 van de Vw 2000 is een besluitmoratorium ook van toepassing op asielaanvragen waarop nog niet is beslist. Daaronder zijn ook begrepen asielaanvragen waarvoor de oorspronkelijke beslistermijn van zes maanden al is verstreken op het moment van inwerkingtreding van het besluitmoratorium. Het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig beslissen zal dan, aldus deze totstandkomingsgeschiedenis, ongegrond verklaard kunnen worden omdat het besluitmoratorium inmiddels van toepassing is en de termijn waarop op de aanvraag moet worden beslist dus met ten hoogste één jaar is verlengd. [19] De rechtbank wijst ook op de rechtspraak van de Afdeling. [20]
9.4.
Omdat nog niet op de asielaanvraag van eiseres is beslist, en eiseres ook niet valt onder één van de in artikel 4 van het Besluit tot instelling van het besluitmoratorium genoemde categorieën die uitgesloten zijn van de werking van het besluitmoratorium, is de verplichting van de minister om op de asielaanvraag van eiseres te beslissen alsnog opgeschort voor de in het besluitmoratorium genoemde duur van een jaar. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 9 juli 2025 op de asielaanvraag van eiseres dient te beslissen. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Omdat ten tijde van het beroep het besluitmoratorium nog niet van kracht was, en eiseres gelet op de overwegingen onder 7. terecht beroep heeft ingediend, krijgt eiseres wel een vergoeding voor haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.312,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, is verschenen op zitting en na heropening schriftelijke inlichtingen heeft verstrekt. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.312,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stcrt. 2024, nr. 41538.
2.Brief van de minister van 10 juni 2024.
3.Zie de transponeringstabel in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, TK 2014 – 2015, 34 088, nr. 3, p. 48.
4.TK 2021 – 2022, 19 637, nr. 2992.
5.Stcrt. 2022, nr. 25755.
6.TK 2022 – 2023, 19 637, nr. 3068.
7.Stcrt. 2023, nr. 3235.
8.TK 2023 – 2024, 19 637, nr. 3184.
9.Stcrt. 2024, nr. 473.
12.TK 2023 – 2024, 19 637, nr. 3173
13.[website]
14.Met name r.o. 8.1 van die uitspraak.
15.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125.
16.ABRvS 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829.
18.R.o. 17.
19.TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 3, p. 49 en TK 1998 – 1999, 26 732, nr. 7, p. 175 en 176.
20.ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3600, onder 5.3.