ECLI:NL:RBDHA:2025:770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
C/09/25/5 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) en bepaling ingangsdatum

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de toelating van de heer [verzoeker] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De heer [verzoeker] bevond zich in een problematische schuldensituatie en had een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de WSNP. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] aan de voorwaarden voor toelating voldoet, waaronder de eis dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er recente schulden zijn waarvan de oorsprong twijfelachtig is, met name bij het CJIB en de Belastingdienst.

Tijdens de zitting op 16 januari 2025 is het verzoek van de heer [verzoeker] besproken, waarbij ook zijn schuldhulpverlener en beschermingsbewindvoerder aanwezig waren. De rechtbank heeft de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet toegepast, omdat de heer [verzoeker] zijn omstandigheden onder controle heeft gekregen en zijn financiële situatie stabiel is. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de WSNP vastgesteld op 20 juni 2024, het moment waarop een minnelijk nul-aanbod aan de schuldeisers is gedaan. Dit is in overeenstemming met de rechtspraak van de Hoge Raad, die stelt dat een termijn van de WSNP kan beginnen bij de eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling.

De rechtbank heeft de termijn van de WSNP vastgesteld op achttien maanden, te rekenen vanaf de ingangsdatum. Tevens zijn alle gelegde beslagen opgeheven. De rechter-commissaris is benoemd en de bewindvoerder is opgedragen om de post van de heer [verzoeker] in te zien gedurende de eerste dertien maanden van de regeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en de heer [verzoeker] heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummer: C/09/25/5 R
vonnis van 23 januari 2025
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode] [woonplaats].
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 16 januari 2025. Met de uitnodiging voor deze zitting is aan de heer [verzoeker] een WSNP-informatieboekje meegezonden. Op de zitting verschenen:
- de heer [verzoeker],
- de heer M.A.T. Noordzij, schuldhulpverlener van Noordzij Insolventie B.V.,
- de heer M. Rellum, beschermingsbewindvoerder van Noordzij Beschermingsbewind B.V.

2.De beoordeling van het verzoek

Toelating tot de WSNP

2.1.
De heer [verzoeker] kan alleen worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de heer [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat er diverse recente schulden zijn waarvan het de vraag is of die te goeder trouw zijn ontstaan. Dit geldt met name voor de schulden bij het CJIB en de Belastingdienst. Uit de stukken blijkt en op de zitting is besproken dat de schuld bij het CJIB drie openstaande verkeersboetes betreft. De openstaande belastingschuld ziet onder andere op een navordering vanwege te weinig ingehouden loonbelasting. Voor zover deze schulden als niet te goeder trouw worden aangemerkt, kunnen die aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan.
Beroep op de hardheidsclausule
2.3.
Namens de heer [verzoeker] is een beroep gedaan op de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet (hierna: Fw). Dat beroep slaagt. De rechtbank gaat ervan uit dat de heer [verzoeker] de omstandigheden die (mede) bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in voldoende mate onder controle heeft gekregen.
2.4.
Namens de heer [verzoeker] is aangevoerd dat hij door een terugval in inkomen en alle stress het overzicht is kwijtgeraakt en niet altijd de juiste prioriteiten heeft gesteld. De heer [verzoeker] heeft echter ingezien dat hij structureel hulp nodig heeft. Op zijn verzoek heeft de rechtbank op 21 november 2023 een beschermingsbewind ingesteld en inmiddels is zijn financiële situatie al geruime tijd stabiel. Er ontstaan geen nieuwe schulden.
2.5.
Nu de heer [verzoeker] aan de andere eisen voor toelating tot de WSNP voldoet, leidt een en ander ertoe dat de rechtbank met toepassing van de zogenoemde hardheidsclausule het verzoek zal toewijzen en dat de heer [verzoeker] dus wordt toegelaten tot de WSNP.
2.6.
De verplichtingen waaraan de heer [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen staan in het WSNP-informatieboekje beschreven. Samengevat komt dit neer op: een informatieverplichting, een inspanningsverplichting, een verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan en een afdrachtverplichting.
2.7.
De wet schrijft voor dat de eerste dertien maanden van het traject een postblokkade geldt. Deze postblokkade geldt gedurende de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling. Als de schuldsaneringsregeling eerder eindigt stopt de postblokkade. Gedurende deze periode zal alle post naar de bewindvoerder gaan. De bewindvoerder stuurt de post na controle weer door aan de heer [verzoeker].
2.8.
Het WSNP-traject duurt in principe achttien maanden. Als de heer [verzoeker] zich gedurende die periode houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject na verloop van die achttien maanden met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de heer [verzoeker] kunnen verhalen.
Ingangsdatum van de termijn van de WSNP
2.9.
De heer [verzoeker] verzoekt primair de ingangsdatum van de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te bepalen op 9 november 2023. Onder verwijzing naar ‘het arrest van de Hoge Raad’ heeft de schuldhulpverlener aangevoerd dat:
 op die datum de schuldhulpverleningsovereenkomst is getekend;
 er sprake was van loonbeslag binnen het minnelijk traject;
 dit beslag kan worden gezien als een eerste aflossing.
Subsidiair verzoekt de heer [verzoeker] de ingangsdatum van de hiervoor bedoelde termijn te bepalen op het moment waarop in het minnelijk traject een zogenoemd nul-aanbod aan de schuldeisers is gedaan. Namens de heer [verzoeker] is dit nul-aanbod gedaan op 20 juni 2024.
2.10.
Naar aanleiding van het verzoek om een eerdere ingangsdatum overweegt de rechtbank als volgt.
2.11.
Een termijn van een wettelijke schuldsaneringsregeling kan (ook) beginnen te lopen vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f Fw.
2.12.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913 (hierna: het HR-arrest) overwogen dat met eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld: “
de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening” (HR-arrest, r.o. 3.9 en 3.10). Indien tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening met aflossen wordt begonnen, gaat de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling van achttien maanden in. In het HR-arrest is verder bepaald dat sparen op één lijn moet worden gesteld met aflossen. Van een eerste aflossing is ook sprake als een eerste bedrag wordt gespaard tijdens een minnelijk traject van schuldhulpverlening. Een aflossing tijdens een minnelijk traject van schuldhulpverlening aan één of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag, kan op basis van het HR-arrest ook als een eerste aflossing worden aangemerkt.
2.13.
De rechtbank gaat ervan uit dat ‘het minnelijk traject van schuldhulpverlening’ in het geval van de heer [verzoeker] begint met het minnelijk aanbod aan de schuldeisers. In de fase daarvoor, de stabilisatie-fase, werden de schulden en de situatie van de heer [verzoeker] in kaart gebracht en gestabiliseerd. In die periode was er nog geen duidelijkheid over de aard en hoogte van de schulden en het (uiteindelijke) inkomen van de heer [verzoeker] omdat hij werd begeleid naar ander werk. In deze fase waren de schuldeisers nog niet betrokken (behalve dat zij waren aangeschreven ter inventarisatie van de schulden waarbij ook is verzocht om executiemaatregelen op te schorten).
2.14.
In het HR-arrest wordt in dat kader overwogen dat een aanbod ook een nul-aanbod kan zijn en dat een nul-aanbod een duidelijk aanknopingspunt is voor het alternatieve aanvangsmoment, hoewel in strikte zin geen sprake is van een ‘eerste aflossing’
(r.o.3.11.4).
2.15.
De rechtbank oordeelt op basis van het voorgaande dat voor de heer [verzoeker] de ingangsdatum van de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling moet worden bepaald op 20 juni 2024. Dit is het moment waarop aan zijn schuldeisers een minnelijk nul-aanbod voor een schuldregeling is gedaan. Dat daarvoor door de heer [verzoeker] al een periode is afgedragen op basis van een gelegd beslag, leidt niet tot een nog eerdere ingangsdatum. In die periode was naar het oordeel van de rechtbank het ‘minnelijk traject van schuldhulpverlening’ namelijk nog niet gestart.
2.16.
Het nul-aanbod is op de juiste wijze gedaan. Uit een berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb) voor de periode van januari tot en met juni 2024 en stukken die ten grondslag liggen aan die berekening, blijkt dat de heer [verzoeker] in die periode geen afloscapaciteit had.
2.17.
Uit de stukken en uit wat tijdens de zitting is besproken blijkt dat de heer [verzoeker] al vóór de start van het schuldhulpverleningstraject was uitgevallen bij zijn werkgever met lichamelijke en psychische klachten. In eerste instantie werd de heer [verzoeker] onder toezicht van een keuringsarts begeleid naar ander werk (het tweede spoortraject). Hij heeft daar goed aan meegewerkt en heeft alles gedaan wat in dat kader van hem werd gevraagd. Hij werkte 13,5 uren per week bij een andere werkgever als taxichauffeur in dat tweede spoortraject en kreeg een aanvullende Participatiewet uitkering. Vervolgens is de heer [verzoeker] opnieuw uitgevallen. Uit een spreekuurrapportage van 9 januari 2025 van een bedrijfsarts/verzekeringsarts van Arbo.nu volgt dat de heer [verzoeker] op dit moment niet in staat wordt geacht arbeid te verrichten en dat een WIAuitkering zal worden aangevraagd.
2.18.
De rechtbank stelt vast dat de heer [verzoeker] vanaf 20 juni 2024 heeft voldaan aan de inspannings- en afdrachtverplichting zoals die voortvloeien uit de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.19.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank de ingangsdatum van de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal bepalen op 20 juni 2024. Het primaire verzoek van de heer [verzoeker] om de ingangsdatum te bepalen op 9 november 2023 zal dus worden afgewezen.
2.20.
De rechtbank merkt ten slotte in dit verband nog op dat de WSNP-regeling kan worden verlengd of zelfs voortijdig – zonder schone lei – kan worden beëindigd indien komt vast te staan dat vanaf de ingangsdatum andere WSNP-verplichtingen niet (correct) zijn nagekomen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats];
- stelt de termijn van deze regeling vast op achttien maanden, te rekenen vanaf
20 juni 2024;
- stelt vast dat door deze uitspraak alle gelegde beslagen komen te vervallen;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. L. Mundt en tot bewindvoerder:
N. Pavljasevic,
Oslo 4,
2993 LD Barendrecht;
- geeft de bewindvoerder opdracht om de komende dertien maanden, of zoveel eerder als de schuldsaneringsregeling eindigt, de post van de heer [verzoeker] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en
- voor zover de boedel toereikend is;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Dit is de beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met C. Groesbeek, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.