ECLI:NL:RBDHA:2025:7695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.1685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag van een Syrische eiser met betrekking tot Polen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Syrische eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 21 augustus 2024, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 21 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder zich afmeldde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de verweerder de gelegenheid te geven te reageren op aanvullende gronden die door de eiser zijn ingediend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Polen niet meer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De rechtbank concludeert dat de minister van Asiel en Migratie terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, en dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus en is openbaar gemaakt op 6 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1685

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [#] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: L. Angela).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2025 op zitting behandeld tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.1686). Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam] als tolk. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.3.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de behandeling van het beroep wordt aangehouden om verweerder nadere vragen te stellen en te laten reageren op door eiser op 19 maart 2025 ingediende aanvullende gronden. Verweerder heeft gereageerd op 8 en 11 april 2025. Eiser heeft nadere reacties ingediend op 11 en 18 april 2025. Partijen hebben desgevraagd aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij uitspraak van 21 maart 2025 toegewezen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 21 augustus 2024 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 augustus 2024 in Polen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom op 3 oktober 2024 de autoriteiten van Polen verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [1] . Op 4 oktober 2024 zijn de autoriteiten van Polen akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
Besluit
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

De beroepsgronden

5. Eiser voert aan dat er ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst naar de risico’s van de ontwikkelingen dat Polen van plan is het recht op asiel (tijdelijk) af te schaffen, waardoor er niet vanuit gegaan kan worden dat Polen zich aan zijn internationale verplichtingen en EU-regelgeving zal houden. Er bestaat een risico op indirect refoulement en eiser loopt na overdracht een reëel risico op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [2] . Eiser wijst er op dat de voorgenomen afschaffing van het recht op asiel op 21 februari 2025 door het Poolse (lagere) parlement is aangenomen. De Poolse Minister-President Donald Tusk heeft tijdens de EU-top op 21 maart 2025 tijdens een persconferentie ook aangekondigd dat Polen niet langer zal voldoen aan de Dublinverordening. [3] Eiser merkt ook nog op dat de inhoud van de nieuwe wetgeving zich niet beperkt tot de grens met Belarus. [4] Er is gelet op alle informatie geen sprake van onzekere toekomstige gebeurtenissen maar van concrete feiten en daarom kan er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, aldus eiser.

Het standpunt van verweerder

6. Verweerder stelt dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit recente rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat het uitgangspunt is dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [6] De door eiser aangehaalde nieuwsberichten over Polen leiden niet tot een ander standpunt. Verweerder verwijst naar een recente uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2025 waarin een uitspraak van rechtbank Oost-Brabant door de Afdeling is bevestigd. [7] De voorgestelde wijzigingen betreffen vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis waarmee verweerder geen rekening hoeft te houden. Gelet op het voorgaande is er voor Dublinterugkeerders nog niets gewijzigd en er kan derhalve van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Daarbij wijst verweerder er op dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van de garantie die de Poolse autoriteiten geven voor het behandelen van de asielaanvraag van eiser met het claimakkoord, mag worden uitgegaan. Uit de bronnen [8] volgt dat de Poolse autoriteiten de voorgestelde wijzigingen wensen door te voeren wegens de hoge instroom van asielzoekers aan de grens met Belarus. De berichtgeving aangaande de asielstop ziet expliciet op de situatie aan de buitengrens van Polen met Wit-Rusland. [9] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorgestelde wetswijziging ook van toepassing zal zijn op Dublinterugkeerders. Hierom ziet verweerder geen aanleiding tot het vragen van aanvullende garanties bij overdracht naar Polen. Als Polen niettemin op bepaalde onderdelen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen niet handelt in overeenstemming met de richtlijnen, dient eiser hierover te klagen in Polen bij de (hogere) autoriteiten.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt is dat verweerder ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] Dit beginsel houdt in dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zal behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet zo zal zijn. Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest pas sprake is, als de door de vreemdeling aannemelijk gemaakte tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. [11]
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Polen niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8.1.
De rechtbank verwijst daartoe allereerst naar de uitspraak van de Afdeling van
4 september 2024 waarin zij heeft geoordeeld dat er in Polen geen structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zijn. De Afdeling komt vervolgens tot het oordeel dat de minister voor Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, omdat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank wijst ook op de recente uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2025 [12] waarin de Afdeling de uitspraak van 11 maart 2025 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [13] , heeft bevestigd. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt.
8.2.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser met de beroepsgronden en overgelegde informatie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voorgaande niet langer opgaat. Eiser heeft er op gewezen dat de wet op grond waarvan het mogelijk wordt om het recht op het indienen van asielverzoeken op te schorten ondertussen is aangenomen. Uit de hierboven in 5 en 6 genoemde informatie en observaties komt naar voren dat de wet is ingegeven door de crisissituatie langs de Pools-Belarussische buitengrens waar een grote stroom asielzoekers Polen binnenkomt. Uit door eiser overgelegde informatie (Notes from Poland – zie noot 3) blijkt ook dat bij verwezenlijking van de wet moet worden omschreven voor welk gebied de wet geldt en de duur ervan (maximaal 60 dagen). Niet blijkt dat die wet voor het hele land geldt. Uit de overgelegde informatie blijkt ook niet dat deze wetgeving ook van toepassing is op Dublinterugkeerders. Verweerder heeft in zijn verweerschrift daarnaast medegedeeld dat hem ambtshalve niet bekend is dat er berichtgeving is van de kant van de Poolse autoriteiten dat overdracht op grond van de Dublinverordening niet meer mogelijk is en dat er in de maand april meerdere overdrachten hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op basis van de beschikbare informatie ervan uit te gaan dat Dublinterugkeerders met de effecten van deze wetgeving geconfronteerd zullen worden.
8.3.
Voor zover eiser heeft gewezen op overgelegde publicaties waarin uitspraken en aankondigingen van premier Tusk van Polen worden aangehaald waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat Polen voornemens is zich niet meer aan de verplichtingen van de Dublinverordening te houden is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft.
8.4.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten aanzien van hem niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In dit verband wijst de rechtbank erop dat Polen het terugnameverzoek van Nederland heeft geaccepteerd. Daarmee heeft Polen de verantwoordelijkheid voor de correcte behandeling van het asielverzoek van eiser op grond van de Dublinverordening erkend en bevestigd. Met het claimakkoord garandeert Polen dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese regelgeving. Bovendien is niet gebleken dat Polen voor wat betreft de terugname van eiser inmiddels is teruggekomen op de door Polen geaccepteerde verantwoordelijkheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister er thans vanuit mag gaan dat Polen ten aanzien van eiser zijn verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Dublinverordening geheel zal nakomen.
8.5.
Als eiser toch problemen mocht ondervinden (bijvoorbeeld met betrekking tot zijn asielprocedure), mag, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, van hem worden verwacht dat hij klaagt bij de Poolse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor hem niet mogelijk is. Voor zover eiser onder verwijzing naar een artikel van Amnesty International [14] dat klagen geen zin heeft omdat men zich bij de Poolse rechter niet op EU-regelgeving kan beroepen, wijst de rechtbank er op dat dit informatie uit 2021 betreft die al bekend was bij de Afdelingsuitspraak van 4 september 2024.
8.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 8 is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie onder meer:
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Verwezen wordt naar de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ECLI:NL:RVS:2024:3456.
7.ECLI:NL:RVS:2025:1247 (bevestiging van de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch van 11 maart 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1388. De uitspraken zijn niet gepubliceerd, zie:
8.Poland: Plans to suspend the right to seek asylum ‘flagrantly unlawful’ - Amnesty
9.Commission steps up support to strengthen EU security
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
11.Zie onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019, in de zaak Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, rechtsoverwegingen 91-93.