ECLI:NL:RBDHA:2025:764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL25.439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring van Malinese vreemdeling

Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Malinese vreemdeling die in beroep ging tegen de voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was op 24 oktober 2024 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Faber, heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de vreemdeling als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting naar Mali was. De vreemdeling had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn situatie anders was. De rechtbank constateerde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, met meerdere geplande presentaties en gesprekken met de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht geen lichter middel dan bewaring had opgelegd, en dat er geen gronden waren voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. S. Strating. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.439
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2024 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer:],
van Malinese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 24 oktober 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij ook verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.4.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 19 december 2024. [1] De rechtbank toetst in dit geval alleen of sinds het moment van het sluiten van het onderzoek op 13 december 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Er is geen aanleiding om te oordelen dat zicht op uitzetting naar Mali in algemene zin ontbreekt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Het feit dat de presentatie niet heeft kunnen plaatsvinden omdat eiser deze zou hebben geweigerd, is hiervoor onvoldoende. Bovendien is het aan eiser om een actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. [2] De rechtbank constateert dat eiser deze medewerking niet verleent. Daarnaast heeft de minister opnieuw een presentatie ingepland voor eind februari of begin maart 2025. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de Malinese autoriteiten niet meewerken.
4.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op 18 december 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en op 24 december 2024 gerappelleerd op de laissez-passer-aanvraag. Daarnaast had de minister op 20 december 2024 een presentatie ingepland, die door eiser is geweigerd. Bovendien wordt een nieuwe presentatie ingepland voor eind februari of begin maart 2025. Deze gang van zaken vindt de rechtbank voldoende voortvarend.
4.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft ook geen redenen naar voren gebracht waarin de minister aanleiding had moeten zien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
4.3.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024 door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL24.47728.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).