ECLI:NL:RBDHA:2025:764
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring van Malinese vreemdeling
Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Malinese vreemdeling die in beroep ging tegen de voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was op 24 oktober 2024 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S. Faber, heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de vreemdeling als de minister zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting naar Mali was. De vreemdeling had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn situatie anders was. De rechtbank constateerde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, met meerdere geplande presentaties en gesprekken met de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht geen lichter middel dan bewaring had opgelegd, en dat er geen gronden waren voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. S. Strating. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.