ECLI:NL:RBDHA:2025:7609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
NL25.6483 en NL25.6484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit overdrachtstermijn asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 10 februari 2025 waarin verweerder de overdrachtstermijn met 18 maanden heeft verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken. Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 25 maart 2025 behandeld. Eiser, die de Somalische nationaliteit heeft, heeft op 24 mei 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser is niet verschenen voor de overdracht op 24 januari 2025, wat leidde tot het verlengingsbesluit. De rechtbank oordeelt dat het verlengingsbesluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft verklaard dat hij niet doelbewust ondergedoken is en dat hij beschikbaar was op het afgesproken tijdstip. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser krijgt een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep en in het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6483 (beroep) en NL25.6484 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiserV-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 10 februari 2025 waarin verweerder de overdrachtstermijn met 18 maanden heeft verlengd (het verlengingsbesluit) op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening [1] vanwege onderduiken.
1.1.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Eiser heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en besluitvorming
2. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft op 24 mei 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 oktober 2022 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend.
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 23 juli 2024 heeft verweerder een verzoek tot terugname verstuurd naar Duitsland, dat de Duitse autoriteiten hebben geaccepteerd op 25 juli 2024. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft in haar uitspraak van 24 december 2024 [2] het beroep gegrond verklaard maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Dit betekent dat eisers asielaanvraag buiten behandeling blijft en eiser overgedragen kan worden aan Duitsland.
2.2.
Eiser zou vervolgens op 24 januari 2025 aan Duitsland worden overgedragen. Eiser is op die datum echter niet verschenen voor de overdracht. Op 27 januari 2025 heeft zijn gemachtigde een verzoek ingediend om eiser toe te laten in de nationale asielprocedure omdat de overdrachtstermijn van zes maanden verlopen was.
2.3.
Verweerder heeft op 10 februari 2025 op eisers verzoek gereageerd met de mededeling dat de overdrachtstermijn is verlengd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, vanwege onderduiken van eiser; dit is het verlengingsbesluit. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat het verlengingsbesluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal hierna aan de hand van eisers beroepsgronden uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Is het verlengingsbesluit voldoende onderbouwd?
4. Eiser voert aan dat hij niet is ondergedoken. Hij stelt dat hij niet doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven. Hem is aangezegd dat zijn overdracht op 24 januari 2025 om 11:00 uur zou plaatsvinden. Hij was toen beschikbaar. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022. [3] Hij stelt dat het verlengingsbesluit daarom niet in stand kan blijven.
4.1.
Uit de genoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat het Hof van Justitie in het arrest Jawo [4] artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo heeft uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer hij doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer de overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [5]
4.2.
In het verlengingsbesluit staat dat eiser is ondergedoken. Verweerder dit heeft in het besluit verder niet toegelicht. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit het ‘Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten in de zin van de Dublinverordening ter verlenging van de Uiterste Overdrachtsdatum’, dat is ingevuld door een medewerker van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), wel blijkt dat er sprake is van onderduiken. Op dit formulier staat dat
- eiser niet is verschenen op de afgesproken ophaaltijd voor de overdracht,
- hij op het moment van de overdracht niet op de kamer was,
- en dat hij “voor zover redelijkerwijs niet bekend bij en/of niet redelijkerwijs direct waarneembaar door de autoriteiten elders op het COA-terrein” is.
Ook staat in het standaardformulier dat eiser op de hoogte is gesteld van de overdrachtsverplichtingen en de ophaaltijd en, kort gezegd, dat er geen omstandigheden bekend zijn waardoor hij niet beschikbaar is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser was ondergedoken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser en zijn gezin zijn niet, zo hebben zij bevestigd, voor de overdracht met onbekende bestemming uit het asielzoekerscentrum vertrokken. Verweerder heeft geen melding van zo’n vertrek overgelegd en ook niet betwist dat eiser en zijn gezin niet zijn vertrokken. Volgens eiser was hij wel beschikbaar op het tijdstip van de overdracht - 11.00 uur - en heeft hij DT&V toen niet gezien. Eisers partner heeft verklaard dat DT&V op een eerder tijdstip is langsgekomen, maar gelijk weer is vertrokken. Hoewel eiser deze verklaringen niet heeft onderbouwd, vindt de rechtbank dat verweerder die verklaringen met alleen het overgelegde formulier niet afdoende heeft weerlegd. Onder het formulier staat weliswaar de naam van een DT&V-medewerker, maar het formulier is niet ondertekend. Verder geeft verweerder geen informatie over bijvoorbeeld wat de medewerkers hebben aangetroffen op eisers woonplek, hoe laat en hoe lang ze daar geweest zijn, en of zij pogingen hebben gedaan om eiser alsnog te vinden, waaruit die bestonden en of ze actief informatie hebben ingewonnen. Anders gezegd: in deze omstandigheden is dit ‘kale’, niet ondertekende formulier onvoldoende om eisers verklaringen te weerleggen en aan te nemen dat eiser daadwerkelijk was ondergedoken.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder dient, als hij een nieuw besluit neemt, deze uitspraak in acht te nemen.
6. Nu met deze uitspraak op het beroep van eiser is beslist, is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
7. Eiser krijgt een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep en in het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 10 februari 2025;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Poortier, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.NL24.44857.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 20219, Jawo, ECLI:C:EU:2019:218, punt 70.