ECLI:NL:RBDHA:2025:737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL23.39676 en NL23.39677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van homoseksuele Tunesiër wegens veroordeling voor poging tot diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een homoseksuele asielzoeker uit Tunesië. De eiser had een asielaanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op de veroordeling van de eiser voor een poging tot diefstal met geweld, waarvoor hij een gevangenisstraf van tien maanden had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeling niet kwalificeerde als een 'bijzonder ernstig misdrijf' in de zin van de Kwalificatierichtlijn, omdat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het delict. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank concludeerde dat er geen actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving was, gezien de rehabilitatie van de eiser en zijn stabiele situatie na detentie. De rechtbank kende de eiser ook een proceskostenvergoeding toe van € 2.721,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.39676 (beroep) en NL23.39677 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. Bij besluit van 12 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond en eiser gesignaleerd in het SIS [1] .
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op 23 augustus 2024 eiser aanvullend gehoord en op 23 september 2024 een aanvullend besluit genomen. Het beroep heeft, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op dit besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De zaken zijn samen op 21 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, N. Alajahji als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen in verband met zijn veroordeling voor een misdrijf in Nederland. Aan een vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is, kan een asielvergunning slechts worden geweigerd als hij bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap. In geschil is in het bijzonder de vraag of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf en de vraag of eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap. Bij de beantwoording van de vragen zal de rechtbank de arresten van het Hof van Justitie [2] van 6 juli 2023 [3] betrekken.
Conclusie
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Eiser krijgt dus gelijk. Verweerder heeft de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn [4] . Dit neemt echter niet weg dat het misdrijf waaraan eiser zich schuldig heeft gemaakt een heftig misdrijf is en dat dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterken. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
4. Eiser is afkomstig uit Tunesië. Op 15 oktober 2021 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is.
4.1.
Bij besluit van 22 mei 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is. Bij uitspraak [5] van 30 juni 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
4.2.
Op 11 februari 2023 heeft eiser een misdrijf gepleegd. Hij is daarvoor bij vonnis van 5 juni 2023 door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden. De kwalificatie van het bewezenverklaarde luidt: poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. Eiser heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
Besluitvorming
5. Verweerder heeft de Tunesische nationaliteit en homoseksuele geaardheid van eiser geloofwaardig geacht. Gelet hierop heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [6] Verweerder wijst de aanvraag echter af als kennelijk ongegrond [7] . Eiser vormt namelijk op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
5.1.
Eiser is onherroepelijk veroordeeld voor een poging tot diefstal met geweld. [8] Dit kan worden gekwalificeerd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ in de zin van artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft hierbij verwezen naar het beleid zoals dat is neergelegd in paragraaf C2/7.10.1 van de Vc [9] . Hierin staat onder andere opgenomen dat sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als aan de volgende voorwaarden (cumulatief) is voldaan:
- De vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en
- De opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste tien maanden.
5.2.
Ook vormt eiser een gevaar voor de gemeenschap vanwege de veroordeling. Deze veroordeling is van 5 juni 2023 en daarmee actueel.
5.3.
Omdat eiser een vluchteling is, vaardigt verweerder geen terugkeerbesluit uit en wordt geen inreisverbod opgelegd. Wel wordt eiser gesignaleerd in het SIS.
5.4.
In het aanvullend besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigering om eiser verblijf toe te staan niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [10] Verder heeft verweerder overwogen dat de afwijzing ook niet in strijd is het met het evenredigheidsbeginsel.
Het juridisch kader
6. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw en artikel 3.105c, aanhef en onder b, van het Vb. Met deze artikelen heeft Nederland artikel 14, vierde en vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn geïmplementeerd. Op 6 juli 2023 heeft het Hof van Justitie een tweetal arresten [11] gewezen over de uitleg van artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn. Uit die bepaling volgt dat een vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken indien een vreemdeling een gevaar vormt voor de samenleving omdat hij onherroepelijk is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf. Op grond van het vijfde lid van artikel 14 kan een vluchtelingenstatus onder die omstandigheden ook worden geweigerd als een bijzonder ernstig misdrijf wordt gepleegd voordat een besluit is genomen.
6.1.
Voor de toepassing van artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn moet zijn voldaan aan twee afzonderlijke voorwaarden, namelijk dat de betrokken derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf én dat is aangetoond dat hij een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt. [12]
6.2.
Artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn moet volgens het Hof van Justitie strikt worden uitgelegd. Het gaat namelijk om een uitzondering op de regel dat een vluchtelingenstatus wordt verleend aan derdelanders die voldoen aan de voorwaarden om als vluchteling te worden beschouwd. [13] Om een misdrijf te kunnen kwalificeren als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ moet het gaan om een misdrijf dat gelet op de specifieke kenmerken daarvan uitzonderlijk ernstig is. [14] Het moet hier gaan om een misdrijf dat de rechtsorde van de samenleving het meest aantast. [15] Ook gaat het om zwaardere misdrijven dan de misdrijven die de toepassing van artikel 12, tweede lid, onder b, of artikel 17, eerste lid, onder b, van de Kwalificatierichtlijn (ernstige misdrijven) kunnen rechtvaardigen. Verweerder dient hierbij een individuele beoordeling te maken waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. [16] Bij de beoordeling of het misdrijf een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ is, is de motivering van de veroordeling door de strafrechter van aanzienlijk belang, maar er moet ook rekening worden gehouden met andere omstandigheden. [17] Bij deze individuele beoordeling moet verweerder in ieder geval de volgende omstandigheden betrekken: [18]
- De aard en de hoogte van de op het misdrijf gestelde straf – en a fortiori van de daadwerkelijk opgelegde straf;
- Alleen een misdrijf dat een grond vormde om een straf op te leggen die in het licht van de in de betrokken lidstaat gebruikelijke strafmaat bijzonder zwaar is, wordt beschouwd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’;
- Aard van het gepleegde misdrijf, voor zover daaruit blijkt in welke mate de rechtsorde van de samenleving is aangetast;
- Alle omstandigheden rond het plegen van het misdrijf, zowel verzachtende als verzwarende omstandigheden, de vraag of het misdrijf opzettelijk is gepleegd en de aard en de omvang van de veroorzaakte schade;
- De aard van de toegepaste strafprocedure;
- Geen rekening kan worden gehouden met de eventuele weerklank in de media of bij het publiek.
Deze criteria zijn niet uitputtend.
6.3.
Over ‘gevaar voor de samenleving’ heeft het Hof van Justitie overwogen dat het enkele feit dat een derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf niet met zich meebrengt dat er alleen al daarom sprake is van een bedreiging voor de samenleving van de lidstaat. [19] Er moet sprake zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een van de fundamentele belangen van de samenleving van de lidstaat waarin hij zich bevindt. [20] Bij de beoordeling of hiervan sprake is, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. [21] Het tijdsverloop tussen de definitieve veroordeling voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en het besluit speelt een rol bij de vraag of nog sprake is van een actuele en voldoende ernstige bedreiging. [22] Omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan moeten bij de beoordeling worden betrokken.
Is sprake van een bijzonder ernstig misdrijf?
7. In geschil is de vraag of het misdrijf waar eiser voor veroordeeld is in vreemdelingrechtelijke zin kan worden gekwalificeerd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’.
7.1.
Gelet op de criteria en uitgangspunten die het Hof van Justitie heeft geformuleerd, is de rechtbank van oordeel dat het misdrijf in deze zaak niet gekwalificeerd kan worden als een ‘bijzonder ernstig misdrijf. Daarvoor is het volgende redengevend.
Aard en hoogte van de op het misdrijf gestelde straf en de daadwerkelijk opgelegde straf
7.1.1.
Volgens artikel 312, eerste lid, van het WvS [23] wordt een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar opgelegd voor diefstal met geweld. Als dit feit is gepleegd bijvoorbeeld gedurende de nacht of door twee of meer personen, kan een straf van ten hoogste twaalf jaar worden opgelegd. [24]
7.1.2.
Op een aantal misdrijven in het WvS staat een levenslange gevangenisstraf dan wel een gevangenisstraf van maximaal 30 jaar. Deze strafmaxima zijn een belangrijke aanwijzing welke delicten als een bijzonder ernstig misdrijf moeten worden gezien die de rechtsorde het meest aantasten en dus behoren tot de categorie van de meest ernstige misdrijven. Bij het onderhavige delict, waar een gevangenisstraf van maximaal twaalf jaar op staat, kan daarom minder snel worden gesproken van een misdrijf dat behoort tot de categorie misdrijven die de rechtsorde het meest aantasten.
7.1.3.
Uit de Oriëntatiepunten straftoemeting [25] volgt dat bij een straatroof (diefstal) met licht geweld het uitgangspunt ligt op zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, indien het feit voor de eerste keer gepleegd wordt. Bij recidive geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van acht maanden en bij veelvuldige recidive een gevangenisstraf van 10 maanden. Strafvermeerderende factoren zijn onder andere bedreiging met een wapen en de aard en ernst van het letsel bij het slachtoffer.
7.1.4.
Eiser is veroordeeld tot tien maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee is de opgelegde straf hoger dan de Oriëntatiepunten aangeven voor een eerste straatroof of bij recidive. Het strafmaximum is twaalf jaar gevangenisstraf. Een voorwaarde om te kwalificeren als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ is echter dat sprake is van een strafmaat die in het licht van de gebruikelijk strafmaat
bijzonderzwaar is [26] . Hier is naar het oordeel van de rechtbank niet aan voldaan. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser weliswaar een hogere en dus zwaardere straf is opgelegd dan het uitgangspunt is op basis van de Oriëntatiepunten straftoemeting, maar dat die verhoging vier maanden bedraagt. Dit is ten opzichte van het uitgangspunt van zes maanden geen bijzonder grote verhoging. Daardoor kan niet gesproken worden van een
bijzonderzware straf.
7.1.5.
Alleen misdrijven die een grond vormen om een straf op te leggen die in het licht van de gebruikelijke strafmaat als bijzonder zwaar geldt, kunnen worden beschouwd als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’. Gelet op het bovenstaande is hier niet aan voldaan. De rechtbank komt daarom niet toe aan het betrekken van de overige omstandigheden rondom het plegen van het delict. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een misdrijf dat de rechtsorde het meest aantast. Hierdoor is geen sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn.
Tussenconclusie
8. Deze beroepsgrond slaagt. De conclusie is dat verweerder ten onrechte aan eiser een verblijfsvergunning heeft geweigerd. De rechtbank zal dan ook het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank ook nog in gaan op de vraag of eiser een gevaar is voor de samenleving.
Is eiser een gevaar voor de samenleving?
9. Zoals hierboven overwogen in rechtsoverweging 6.3 is bij de beantwoording van de vraag of iemand een gevaar is voor de samenleving van belang of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Volgens verweerder is dat het geval omdat eiser recent is veroordeeld en niet valt uit te sluiten dat eiser recidiveert.
Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie [27] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [28] blijkt echter dat ook feiten die zich na het besluit hebben voorgedaan moeten worden betrokken bij de vraag of iemand een actuele bedreiging vormt. De rechtbank zal hierop hierna ingaan.
9.1.
In beroep heeft eiser gewezen op het feit dat hij zich na zijn detentie op eigen initiatief heeft aangemeld bij de GZA Verslavingszorg en dat hij van zijn verslaving is afgekomen. Ook heeft eiser er op gewezen dat hij sinds juni 2024 werk heeft gevonden bij [bedrijf] op [plaats] .
9.2.
Niet in geschil is dat verweerder deze stukken niet heeft betrokken bij de vraag of eiser nog steeds een actuele bedreiging vormt. Ook ter zitting heeft verweerder hierop niet gereageerd. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 9 betrekt de rechtbank deze stukken wel bij de beantwoording van de vraag of eiser nog steeds een actuele bedreiging vormt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat als eiser abstinent kan blijven en stabiliteit kent in zijn leven, het recidiverisico afneemt. De reclassering schat het risico op recidive in als laag/gemiddeld. [29] Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat eiser abstinent is en dat hij stabiliteit kent in de vorm van werk en een relatie. Verder is eiser sinds zijn vrijlating in december 2023 niet meer met Justitie in aanraking gekomen. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat eiser niet als een actuele bedreiging gezien kan worden. Op dit punt is het besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ in de zin van de Kwalificatierichtlijn. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat eiser wordt gekwalificeerd als een ‘gevaar voor de samenleving’. Dit betekent dat de afwijzingsgrond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw in samenhang met artikel 3.105, onder b, van het Vb zich niet voordoet. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dan ook ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De vraag of de afwijzing wel evenredig is, behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. [30]
10.1.
Omdat in de hoofdzaak is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.721,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 december 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Krikke, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, en mr. T.N. van Rijn en mr. E. Broekhoef, leden, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE 1: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Kwalificatierichtlijn
Artikel 14 Intrekking, beëindiging of weigering tot verlenging van de vluchtelingenstatus
4. De lidstaten kunnen de door een regerings-, administratieve, rechterlijke of quasi-rechterlijke instantie aan een vluchteling verleende status intrekken, beëindigen of weigeren te verlengen wanneer:
a. er goede redenen bestaan om hem te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt;
b. hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
5. De lidstaten mogen onder de in lid 4 omschreven omstandigheden besluiten geen status te verlenen aan een vluchteling wanneer nog geen besluit in die zin is genomen.
6. Personen op wie lid 4 of lid 5 van toepassing is, genieten de rechten die zijn vastgelegd in de artikelen 3, 4, 16, 22, 31, 32 en 35 van het Verdrag van Geneve of daarmee vergelijkbare rechten, voor zover zij in die lidstaat aanwezig zijn.
Vreemdelingenwet 2000

Artikel 29

1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is.

Artikel 30b

1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
j. de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.105c

Aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, van de Wet is, kan verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van die toelatingsgrond slechts worden geweigerd, indien:
er goede redenen bestaan om de vreemdeling te beschouwen als een gevaar voor de nationale veiligheid; of
de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf en een gevaar vormt voor de gemeenschap.
Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf C2/7.10.1

Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde. De IND beoordeelt of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf als de vreemdeling in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
[…]
De IND beoordeelt of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens. De IND betrekt daarbij in ieder geval de door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden, die zien op de aard en de ernst van het delict en het tijdsverloop dat is verstreken sinds het delict.
[…]
De IND beoordeelt de vraag of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf aan de hand van de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen in totaal ten minste de toepasselijke norm bedraagt. Hierbij wegen de individuele omstandigheden zwaar mee, waaronder de vraag hoe groot het aandeel is van de delicten die een gevaar voor de gemeenschap vormen evenals de evenredigheid van het besluit. In ieder geval één van de veroordelingen zal betrekking moeten hebben op een misdrijf dat een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Ook zal bij de beoordeling het unierechtelijk openbare orde criterium worden getoetst.
De IND betrekt in ieder geval het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen in de vraag of de optelsom van de opgelegde straffen de toepasselijke norm bedraagt.
De IND betrekt het voorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen bij de beoordeling als, en voor zover er (mede) sprake is van:
  • opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;
  • mensenhandel; of
  • het plegen, voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf.
[…]

Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw

De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw indien de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ én een ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’.
Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en
  • de opgelegde straf of maatregel bedraagt in totaal ten minste tien maanden.
De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, daar waar mogelijk op basis van een door het Openbaar Ministerie opgemaakte strafmaatvergelijking, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. De IND beoordeelt het gevaar voor de gemeenschap en het ‘bijzonder ernstig misdrijf’ op individuele basis en aan de hand van alle relevante feitelijke en juridische gegevens.
Bij de beoordeling van het ‘bijzonder ernstig misdrijf’ dient in ieder geval rekening te worden gehouden met het volgende:
  • de maximale straf voor het misdrijf en de feitelijk opgelegde straf en hoe dit in de lidstaat beschouwd wordt;
  • de mate waarin de rechtsorde van de samenleving is aangetast en de omvang van de schade;
  • de omstandigheden rond het plegen van het misdrijf (opzettelijkheid);
  • de aanwezigheid van verzachtende of verzwarende omstandigheden;
  • de aard van de strafprocedure.
De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:
  • de aard van het misdrijf; en
  • de opgelegde straf.
De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).
De IND kan in ieder geval in de volgende gevallen een ‘gevaar voor de gemeenschap’ aannemen:
  • opiumwet-, zeden-, gewelds- en levensdelicten;
  • brandstichting;
  • mensenhandel;
  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en
  • illegale handel in menselijke organen en weefsels.
[…]
De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of sprake is van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ of een ‘gevaar voor de gemeenschap’.

Voetnoten

1.Schengeninformatiesysteem.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.Het gaat hier om de arresten in de zaken XXX, C-8-22, ECLI:EU:C:2023:542 en M.A., C-402/22, ECLI:EU:C:2023:543.
4.Richtlijn 2011/95 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
7.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw (Vreemdelingenwet 2000) in samenhang met artikel 3.105c, aanhef en onder b, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
8.Artikel 312, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
11.Hof van Justitie, 6 juli 2023, arrest XXX., C-8/22, ECLI:EU:C:2023:542 (hierna: arrest XXX.) en arrest M.A., C-402/22, ECLI:NL:EU:C:2023:543 (hierna: arrest M.A.).
12.Arrest XXX, rechtsoverwegingen 27 tot en met 42.
13.Arrest M.A., rechtsoverweging 27.
14.Zie ook de conclusie van de Advocaat-Generaal van 17 mei 2023 in C-402/22, punt 38. Hierin merkt de AG op dat de gebruikelijke betekenis van de uitdrukking ‘bijzonder ernstig’ een mate van ernst aangeeft, die door de zwaarte ervan ongewoon is of weinig voorkomt en die derhalve kan worden aangemerkt als ‘buitengewoon’.
15.Arrest M.A., rechtsoverweging 37.
16.Arrest M.A., rechtsoverweging 30.
17.Idem, rechtsoverwegingen 40 en 41.
18.Idem, rechtsoverwegingen 40 tot en met 45.
19.Arrest M.A., rechtsoverweging 52.
20.Arrest XXX, rechtsoverweging 60.
21.Idem, rechtsoverweging 62.
22.Idem, rechtsoverweging 64.
23.Wetboek van Strafrecht.
24.Artikel 312, tweede lid, WvS.
25.Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. De oriëntatiepunten vormen “vertrekpunten van denken” over de op te leggen straf door de strafrechter.
26.Arrest M.A., rechtsoverweging 42.
27.Zie het arrest van het Hof van Justitie, B. en Vomero van 17 juli 2018, C-316/16.
28.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:35.
29.Zie het Reclasseringsadvies van 17 mei 2023.
30.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.