ECLI:NL:RBDHA:2025:7287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
23_2023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van beroep tegen intrekking WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Rastegar, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser per 28 december 2022 heeft ingetrokken. Eiser stelde dat hij niet tijdig beroep had ingesteld omdat hij geen afschrift van de beslissing op het bezwaar van zijn werkgever had ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 31 januari 2023, en dat eiser pas op 10 maart 2023 beroep heeft ingesteld, wat niet tijdig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit correct was geadresseerd en dat de verzending aannemelijk was, maar eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij niet op de hoogte was van de intrekking van zijn uitkering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom is het beroep niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Rastegar),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Bij besluit van 21 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 17 juli 2022 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
[bedrijf] B.V. (de werkgever) heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiser per 28 december 2022 ingetrokken.
Eiser heeft op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ook ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Het bestreden besluit is van 20 december 2022 en is verzonden naar het bij verweerder bekende adres van eiser, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 31 januari 2023. Eiser heeft op 10 maart 2023 digitaal beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
3. Eiser voert aan dat de werkgever bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en dat hij geen afschrift van de beslissing op dat bezwaar heeft ontvangen. Pas na telefonische navraag begin februari 2023, nadat de WIA-uitkering was stopgezet en er geen geld meer binnenkwam, is op 9 februari 2023 een kopie verzonden aan zijn bewindvoerder. Daarna is binnen de termijn beroep ingesteld, aldus eiser.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] wordt als uitgangspunt gehanteerd dat, ingeval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit correct is geadresseerd en is voorzien van een verzenddatum. Verweerder heeft echter niet door middel van een deugdelijke verzendadministratie de verzending van het bestreden besluit aannemelijk kunnen maken. Er kunnen niettemin contra-indicaties zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de besluiten wel (eerder) moeten zijn ontvangen door de geadresseerde, waarmee zonder nader bewijs ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit kan worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van betrokkene wel heeft plaatsgevonden [2]
4.3.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat eiser op 28 december 2022 en 29 december 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met het Werkbedrijf en dat dit ging over computervaardigheden in het kader van de Werkloosheidswet. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiser op dat moment wist dat zijn uitkering per 28 december 2022 was ingetrokken. Immers, indien eiser, zoals hij stelt, niet op de hoogte was van de intrekking van zijn WIA-uitkering, was er voor hem geen reden om op de dag van de intrekking van zijn WIA-uitkering uit zichzelf contact op te nemen met het Werkbedrijf met een vraag over die computervaardigheden. Eiser moet dan ook bekend zijn geweest met het bestreden besluit op het moment van dat telefonisch contact. Dit betekent dat de termijn voor het stellen van beroep is aangevangen op 21 december 2022 en dat eiser dus buiten de termijn van 6 weken beroep heeft ingesteld.
4.4.
Van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft geen gronden aangevoerd waarom hij niet in staat was om binnen de termijn beroep in te stellen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser pas ruim een maand na het einde van de termijn beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Ook is van belang dat de werkgever betrokken is bij het bestreden besluit en dat deze werkgever een tegengesteld belang heeft bij de uitkomst van het geschil.
5. Het beroep is niet ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.