ECLI:NL:CRVB:2021:884
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluit Uwv over WW-uitkering
In deze zaak heeft appellant, die van 15 mei 2014 tot en met 4 september 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen gronden heeft aangevoerd tegen het besluit van 19 november 2020, waardoor dit besluit niet in de beoordeling wordt betrokken. De rechtbank had geoordeeld dat er contra-indicaties waren die erop wijzen dat appellant het besluit van 5 oktober 2015 had ontvangen, en dat het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad volgt de rechtbank hierin niet volledig, maar concludeert dat er voldoende bewijs is dat appellant het besluit van 5 oktober 2015 heeft ontvangen, onder andere door een KCC-melding van 24 december 2015. De Raad oordeelt dat het Uwv het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.335,-. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 128,- vergoedt.