ECLI:NL:RBDHA:2025:7069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.6040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag van eiser met Iraakse nationaliteit op basis van internationale bescherming in Roemenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 april 2025, wordt de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit, behandeld. Eiser had op 11 december 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 31 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser internationale bescherming geniet in Roemenië, waar hij sinds 19 januari 2021 een verblijfsvergunning had die geldig was tot 9 februari 2024. De rechtbank stelt vast dat het verlopen van de verblijfsvergunning niet betekent dat de internationale bescherming is ingetrokken. Eiser voerde aan dat hij bij terugkeer naar Roemenië het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Roemenië zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6040
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.1 Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 11 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2004. De minister heeft met het bestreden besluit van 31 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL25.6041) op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
1. Vreemdelingenwet 2000
3. De minister heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat uit Eurodac en de reactie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat eiser sinds 19 januari 2021 internationale bescherming heeft in Roemenië. Volgens de minister is ook voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.106, eerste, tweede en derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat Roemenië de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) en artikel 3 van het Antifolterverdrag naleeft. Ook heeft eiser, nu hij internationale bescherming heeft in Roemenië, een zodanige band met Roemenië dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan.

Einde geldigheidsduur verblijfsvergunning

4. Eiser voert aan dat zijn verblijfsvergunning in Roemenië niet langer geldig is en hij geen verzoek om verlenging heeft gedaan. Hierdoor zal hij (voor zover dat daarvoor al het geval was) geen aanspraak kunnen maken op voorzieningen. Ook is het aannemelijk dat zijn subsidiaire beschermingsstatus door de Roemeense autoriteiten wordt ingetrokken, omdat hij naar Nederland is gegaan. Roemenië heeft verzoeken om internationale bescherming van andere vreemdelingen om die reden afgewezen. Volgens eiser had de minister zich ervan moeten vergewissen dat er geen sprake zal zijn van refoulement.
5. De rechtbank constateert dat uit het bericht van de Roemeense autoriteiten van 13 januari 2025 blijkt dat op 19 januari 2021 aan eiser internationale bescherming is verleend. Eiser heeft toen een verblijfsvergunning gekregen die geldig was tot 9 februari 2024. Dat de verblijfsvergunning van eiser is verlopen, betekent niet dat daarmee ook zijn internationale bescherming is ingetrokken. Uit de systematiek van de Kwalificatierichtlijn volgt namelijk dat de verleende subsidiaire beschermingsstatus pas eindigt wanneer deze voorafgegaan wordt door een individuele beoordeling. Zolang de internationale bescherming niet is ingetrokken, behoudt de vreemdeling het recht op de voordelen die hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn hem biedt, waaronder begrepen het recht op bescherming tegen refoulement, alsook het recht op toegang tot sociale voorzieningen, gezondheidszorg en huisvesting.2 Op dit moment is er geen intrekkingsprocedure. Daarnaast zijn er geen concrete aanwijzingen dat Roemenië een dergelijke procedure op zal starten. Eiser heeft zijn standpunt dat het vertrek naar Nederland hiervoor aanleiding zou kunnen zijn, niet onderbouwd. De minister mag er dus vanuit gaan dat eiser nog altijd internationale bescherming heeft in Roemenië, en hoefde daar geen nader onderzoek naar te doen. Als eiser zich na zijn vertrek naar Roemenië bij de Roemeense autoriteiten meldt en deze toch een intrekkingsprocedure zal starten, dan kan eiser daarover in Roemenië procederen.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Roemenië het risico loopt om te worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser voert daartoe aan dat er in Roemenië voor statushouders onvoldoende voorzieningen zijn op het gebied van huisvesting, medische zorg en inkomen. Volgens eiser staan de Roemeense autoriteiten onverschillig tegenover
deze onvoldoende aan de Kwalificatierichtlijn. Eiser wijst ter onderbouwing hiervan op zijn eigen ervaringen (en die van zijn vader) en op het AIDA-rapport van juli 2024, update 2023, o.a. p. 188. Eiser stelt dat de situatie zodanig (slecht) is dat de hoge drempel uit het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 9 maart 20193 wordt gehaald.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253, r.o. 5.1, 5.1.1 en 5.1.2.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser deze punten (grotendeels) ook in de zienswijze heeft aangevoerd. In het bestreden besluit is op de zienswijze gereageerd. De minister heeft er terecht op gewezen dat in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit bevestigd, onder meer in de uitspraken van 15 augustus 20224 en 6 november 20245. Dat betekent dat de minister er in beginsel vanuit mag gaan dat de Roemeense autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser nakomen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet het geval is. Uit het AIDA-rapport, update 2023, waarnaar eiser heeft verwezen, leidt de rechtbank af dat statushouders recht hebben op toegang tot werk, gezondheidszorg, onderwijs en sociale voorzieningen onder dezelfde voorwaarden als Roemeense staatsburgers. Hoewel er volgens het rapport sprake is van obstakels, blijkt niet dat er geen mogelijkheden zijn voor statushouders om hun rechten te effectueren. De minister heeft er ook terecht op gewezen dat uit het AIDA-rapport onder andere blijkt dat er programma's zijn voor sociale- en/of gesubsidieerde huurconstructies voor statushouders en dat statushouders hulp kunnen krijgen van NGO’s als zij praktische problemen ondervinden met de toegang tot medische zorg. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij zelf heeft geprobeerd om zijn rechten te effectueren of om hulp te vragen aan een NGO. Volgens eiser blijkt uit p. 188 van het AIDA-rapport, update 2023 dat er alleen opvang is als aan twee voorwaarden is voldaan: deelname aan een integratieprogramma en plaats in de opvang. Die plaats in de opvang is er volgens eiser niet, omdat uit het AIDA-rapport blijkt dat er 421 plaatsen waren in 2023, terwijl er jaarlijks aan enkele duizenden personen internationale bescherming wordt verleend. De rechtbank kan uit het AIDA-rapport echter niet opmaken dat er slechts 421 opvangplaatsen beschikbaar waren. Uit p. p. 187 van het AIDA-rapport blijkt wel dat er aan het begin van 2023 431 statushouders verbleven in de regionale opvangcentra. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat er te weinig opvangplaatsen zijn.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een situatie als bedoeld in het arrest Ibrahim (dat eiser bij terugkeer buiten zijn wil zou terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie) en dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
3 ECLI:EU:C:2019:219.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.