ECLI:NL:RBDHA:2025:6989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.8370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Jemenitische eiser en de beoordeling van de humanitaire situatie in Jemen

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Jemenitische eiser, die op 14 juni 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 14 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eiser, gezien de algemene situatie in Jemen en zijn individuele omstandigheden, niet in aanmerking komt voor bescherming. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en benadrukt dat de minister de humanitaire situatie in Jemen en de persoonlijke omstandigheden van de eiser in samenhang moet beoordelen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8370
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 14 juni 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1996. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 februari 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.A. Matti als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
6. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft een paar interviews in Jemenitische media gegeven waarin hij zich kritisch heeft geuit over de autoriteiten en de algemene situatie in Jemen. Hierna is hij op verschillende momenten mishandeld. Eiser weet niet wie hem heeft mishandeld. Ook is eiser meerdere keren aangehouden en verhoord door de Houthi’s. De Houthi’s hebben eiser voor drie maanden gevangengezet. Nadat eiser is vrijgekomen, door tussenkomst van een stamhoofd, is hij bij een controlepost van de Overgangsraad aangehouden, verhoord en mishandeld. Ter onderbouwing heeft eiser een kopie van een krantenartikel waarin hij wordt geïnterviewd overgelegd.

Het bestreden besluit

7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Kritische interviews, de daaruit voortvloeiende mishandelingen en de problemen met de Houthi’s en de Overgangsraad.
8. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser kritische interviews heeft gegeven waaruit mishandelingen en problemen met de Houthi’s en de Overgangsraad zijn voortgevloeid, gelooft de minister niet. Eiser heeft geen oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven. Daarnaast vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel, heeft eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk ingediend en heeft hij hiervoor geen goede verklaring. De minister vindt het geloofwaardige asielmotief niet zo zwaarwegend dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of dat hij bij terugkeer naar Jemen een reëel risico op ernstige schade loopt. Gelet hierop komt eiser volgens de minister niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De minister concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.

De veiligheidssituatie in Jemen

9. Eiser voert aan dat de minister de situatie in Jemen onjuist geduid en gewogen heeft. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de humanitaire situatie in Jemen niet grotendeels kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Eiser stelt dat in het kader van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn (Kri) de algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Hierbij verwijst eiser naar het arrest X. en Y. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843). Ook verwijst eiser in dit kader naar verschillende uitspraken van deze rechtbank, waaronder die van zittingsplaats Utrecht van 13 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:3804) en van 28 januari 2025 (ECLI:NL:RBHDA:2025:1449) en van zittingsplaats Middelburg van 24 januari 2025 (ECLI:RBDHA:2025:818).
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser, gezien de algemene situatie in Jemen, al dan niet in samenhang met zijn individuele omstandigheden, niet in aanmerking komt voor bescherming. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de genoemde uitspraken van deze rechtbank en naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 november 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:19859). De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. De minister moet ook uitleggen hoe zij de algemene situatie en het geweldsniveau in Jemen en het ambtsbericht uit 2023 weegt in de beoordeling van artikel 15, onderdeel c van de Kri. De minister dient zowel de algemene veiligheidssituatie als de persoonlijke omstandigheden van eiser in samenhang te beoordelen. Het is zijn verantwoordelijkheid om vast te stellen of de humanitaire omstandigheden in Jemen voor eiser een daadwerkelijk risico opleveren op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. De minister heeft niet gemotiveerd op welke wijze de specifieke en individuele omstandigheden van eiser zijn meegewogen in deze beoordeling en zal dit in een nieuw besluit moeten beoordelen en motiveren.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om ook de andere beroepsgrond te bespreken. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 10 immers geoordeeld dat de minister zowel de algemene veiligheidssituatie als de persoonlijke omstandigheden van eiser in samenhang moet beoordelen. De tweede beroepsgrond van eiser ziet op (bepaalde) persoonlijke omstandigheden van eiser, zodat de rechtbank reeds nu duidelijkheid wil verschaffen over de vraag of de minister die moe(s)t meewegen.
12. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn individuele omstandigheden en persoonlijke achtergrond. Hierbij wijst eiser op het door hem overgelegde krantenartikel. Daaruit blijkt dat hij zich in het interview kritisch heeft geuit over de autoriteiten en de situatie in Jemen. Uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 23 september 2023 blijkt dat het plaatsen van kritische berichten op sociale media in het door de Houthi’s gecontroleerd gebied kan leiden tot represailles. Daarnaast loopt eiser bij terugkeer vanuit Europa naar Jemen het risico om door de Houthi’s als verrader te worden beschouwd.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser over de interviews en de daaruit voortvloeiende problemen met de autoriteiten ongeloofwaardig is. De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser summier en wisselend over de kritische interviews heeft verklaard. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij telefonisch door een vriend werd benaderd met de vraag om deel te nemen aan een interview (Nader gehoor, pagina 17). Daarna heeft eiser verklaard dat hij niet telefonisch werd gevraagd, maar dat hij samen was met deze vriend en dat de vriend telefonisch werd benaderd met de vraag om aan een interview deel te nemen, waarna de vriend aan eiser heeft gevraagd of hij ook geïnteresseerd was (Nader gehoor, pagina 20). Ook heeft eiser niet inzichtelijk kunnen maken waarom hij relatief veel geld betaald heeft gekregen om mee te werken aan de interviews, terwijl deze maar kort duurden en er enkel algemene vragen werden gesteld (Nader gehoor, pagina 17, 20 en 21).Daarnaast heeft de minister kunnen stellen dat het overgelegde krantenartikel een kopie is, waardoor de authenticiteit niet kan worden beoordeeld. Met de verklaringen van eiser en de onderbouwing daarvan, kon de minister zich in het bestreden besluit op het standpunt stellen dat het asielmotief in zoverre ongeloofwaardig is. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd waarom eiser als persoon in het vizier van de autoriteiten zou zijn bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank acht het van belang hierbij op te merken dat in het kader van een asielaanvraag sprake is van een ex-nunc toetsing. Dat betekent dat de minister bij het nieuwe te nemen besluit moet oordelen op de stellingen en onderbouwingen daarvan die er op dat moment voorliggen. Als die stellingen en onderbouwingen van eiser niet anders worden dan ze waren op het moment van het bestreden besluit dat nu voorligt, kan de minister zich op hetzelfde standpunt stellen als zij nu heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit motiveringsgebreken bevat. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet de aard van het gebrek geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenaamde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
15. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
16. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 februari 2025;
  • draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.